Zeven redenen om Jef Geeraerts niet te vergeten

Een week na de publicatie van een laatste bizar interview in Humo overleed Jef Geeraerts. Op de foto’s bij het interview zien we de oude man nog redelijk kras doorheen zijn verwilderde tuin banjeren. Dat interview is schrijnend. De grote auteur leefde op het laatste blijkbaar tussen het stof en scheen zich van veel belangrijke zaken niets meer te herinneren. Geeraerts’ 85ste verjaardag op 23 februari ging onopgemerkt voorbij. Uit een recent onderzoek bleek bovendien dat de helft van de ondervraagde Vlamingen dacht dat hij al overleden was! Erg. Jef Geeraerts is een van de allergrootsten van onze literatuur, een onmisbare schakel in de ketting Buysse-Walschap-Boon-Claus-Geeraerts-Lanoye-Verhulst…We mogen hem nooit vergeten.

Reden 1.’Indian Summer’

Het eerste boek dat ik van Geeraerts las, was de kleine maar intense verhalenbundel ‘Indian Summer’, verschenen in 1969, 1 jaar na ‘Gangreen 1’. Het was 1974 voor ik het boek in handen kreeg, het ligt hier nu voor mij, de derde druk. Ik heb honderden zinnen onderstreept, en er staan overal uitroeptekens en asterixen naast de tekst . Het boek maakte duidelijk veel indruk op mij. De verhalen zijn, hoewel vrij sober, toch in dezelfde dynamische stijl geschreven als de twee eerste (van vier) Gangreens, met veel ellenlange zinnen zonder leestekens of hoofdletters, een vitale stroom gedachten en gebeurtenissen.

Maar in’ Indian Summer’ staan vooral vrij filosofische verhalen, met beschouwingen over inwijdingen, leven en dood. Het viel mij toen al op dat Geeraerts ondanks of juist door zijn vitalisme ook een nostalgicus was, een man met heimwee naar gesloopte gebouwen, verdwenen natuur en failliete automerken. Ik merk nu dat twee andere boeken uit mijn kast, het nog filosofischer ‘Tien brieven rondom liefde en dood’, en het scherpe politieke pamflet ‘De heilige kruisvaart’ ook vol commentaren en strepen staan.

Reden 2. ‘Schroot’ en ‘Zonder clan’

In de late jaren ‘70 vervulde ik mijn dienstplicht in Duitsland en daarna werkte ik op een kantoor in Brussel. In het leger en op de trein vanuit West-Vlaanderen (de toen zogenoemde Trans-Westhoek-Express Brussel-Poperinge) had ik tijd zat om te lezen. Over ‘De Avonden’ van Gerard Reve hoor je wel eens dat de (jonge) lezers het boek af en toe moesten weggooien om alles te laten doordringen. Ik had die ervaring met ‘Schroot’ en ‘Zonder clan’, twee strakke en knappe, helaas bijna vergeten romans die Geeraerts schreef in de vroege jaren 60, meteen na zijn Congolese periode. Geeraerts produceerde toen, zoals later, erg veel. In zijn debuut ‘Ik ben maar een neger’ schetst hij een knap portret van een zogenoemde évolué, een Congolees met een bril, die de middelbare school heeft gevolgd, maar uitgerekend daardoor nergens meer thuishoort. ‘Het verhaal van Matsombo’ is het vervolg daarop. Voor ‘Gangreen 1’ verschenen nog ‘De Troglodieten’ en ‘De zeven doeken der schepping’. Maar ‘Schroot’ en ‘Zonder clan’, bittere scherpe aanklachten van een ontredderde auteur, maakten de meeste indruk.

Reden 3. Staatsprijs en censuur

Bijna vijftien jaar voor Geeraerts bestudeerde Hugo Claus de Amerikaanse literatuur en componeerde hij met ‘De Metsiers’ een duidelijk door William Faulkner geïnspireerd boek. Geeraerts las Hemingway en Miller. Zij leerden hem dat literatuur vulkanisch en dynamisch moet zijn. Een schrijver mag alle regels overboord gooien. ‘Gangreen 1, Black Venus’, verscheen in 1968, een beter jaar had hij niet kunnen kiezen, toch al tien jaar na het vertrek van Geeraerts uit Congo.

De roman van goed en wel 140 bladzijden heeft de Vlaamse literatuur veranderd. En gepolariseerd. Als lezer of recensent was je voor of tegen. Maar de tegenstanders moesten wel bekennen dat de man verdraaid kon schrijven. Dat die stijl, het moderne eenvoudige en toegankelijke vocabulaire en de brutale eerlijkheid misschien niet uniek waren op wereldniveau, maar wel in het Nederlands. Of je Gangreen 1 en 2 nu racistisch, seksistisch of imperialistisch vindt, voor het eerst kreeg de Vlaamse lezer de rauwe onaangename werkelijkheid van de eindtijd van het Belgische kolonialisme koud in het gezicht geslingerd. De ontnuchtering was groot en pijnlijk.

Het duurde tot 1972 voor ‘Gangreen 2, De goede moordenaar’, verscheen, een politiek boek dat onder meer de inzet van Belgische para’s in Congo hekelde. De roman eindigt met Geeraerts die ziek van afkeer in Brussel door een raam twee hoog de para’s die in Katanga hadden gediend triomfantelijk voorbij zag marcheren.
Voor Gangreen 1 kreeg Geeraerts in 1969 de driejaarlijkse staatsprijs. Maar de censuur sloeg toe en het boek werd verboden door de socialistische minister van justitie Jos Vranckx. Ik herinner me dat de onderpastoor, niet eens de kwaadste of meest conservatieve priester uit mijn leven, van op de preekstoel fulmineerde tegen een land dat een staatsprijs gaf aan ‘een hoop drek’. Laten we eerlijk wezen, Gangreen 1 maakte furore door de onverbloemde bevrijdende erotiek, zo anders dan bij Boon of Claus, zo wild en welhaast dierlijk. Vlaanderen maakte kennis met het hedonisme.

Reden 4. Vader, dochter en zoon

Mijn schoonvader had een niet alleen erg grote hoge brede maar ook diepe boekenkast. Hij behoorde van de jaren 60 tot 80 tot de ruimdenkende katholieke culturele elite van Brugge. Hij las, kende en verdedigde Boon, vuil Lowietje. Maar vies Jefke stond zo op het eerste zicht niet in zijn boekenkast. Tot een van zijn dochters op zekere dag ontdekte dat er achter de eerste nog een tweede rij boeken school, waar bij anderen de voorraad whisky eventueel zit. Jawel, daar prijkte de complete Geeraerts, tot vermaak van de kinderen.

Mijn eigen vader duldde eenvoudigweg niet dat ik Geeraerts las, dat was blasfemische staatsgevaarlijke pornografie. Ik moest Jef dus lezen op de trein en in de kazerne. Maar in 1980 gebeurde een totale ommekeer. Toen verscheen ‘De Coltmoorden’, de eerste van een lange reeks thrillers en politieverhalen. Ik vond er maar niks aan, mijn vader ging overstag. Ik had alles van Jef gelezen tot, mijn vader vanaf 1980. Welke auteur kan dat nog zeggen?

Reden 5. Verfrissende mediafiguur

De media ontdekten Geeraerts vrij snel na Gangreen 1. De man liet intussen zijn baard breed groeien, droeg amuletten en kralen boven zwarte gewaden en verscheen als een sjamaan op televisie, eerst in culturele programma’s, snel ook in spelletjes en kwissen. Geeraerts betekende goeie tv, leuke radio, interessante kopij. Ik herinner mij Wachtwoord, een eenvoudig taalspelletje geleid door de heerlijke Nand Baert. Twee bekende Vlamingen en evenveel gewone mensen moesten woordjes raden. Jef nam deel als partner van een brave huisvrouw. Hebt u Gangreen 1 gelezen? vroeg Nand aan de dame. Ja, zei ze enigszins nuffig. En? drong Nand aan. Ik ben een vrouw, antwoordde de kandidate terwijl ze zich blozend weg draaide. Jef vermaakte zich kostelijk.

Maar later werd Geeraerts soms een karikatuur van zichzelf. Er was dat jaarlijkse ritueel op de boekenbeurs, met Jef die altijd net dan weer een thriller uit had, en pontificaal, dagen lang boeken signeerde. Ook Jagen met Jef en Reizen met Jef en Op Avontuur met Jef waren er te veel aan. We hebben net een keer te vaak vernomen dat hij beren en nijlpaarden neerlegde en ooit mensenvlees at. Op een verdwaalde zondag stond hij zelfs ook eens op een BSP-lijst.

Reden 6. Vyncke en Verstuyft

Ook al waren de thrillers niet aan mij besteed, het mooi volgens de regels van het genre uitgekiende speurdersduo Vyncke en Verstuyft kon mij wel bekoren. En een aantal film- en feuilletonproducers blijkbaar ook. In de jaren 80 voelde ik mij ook geroepen om boeken te schrijven, en ze verschenen zowaar bij dezelfde uitgeverij, Manteau . Zo heb ik Jef op bedrijfsfeesten en op de boekenbeurs wel een aantal keren ontmoet. Echt hartelijk of heel toegankelijk was hij niet. In 1986 was ik met een aantal gemeenschappelijke vrienden op bezoek in zijn woning in Drongen, vreemd geprangd tussen de E40, de afrit en de expressweg naar Gent. In zijn woning slopen een paar bijzonder sierlijke katten. Het bezoekende gezelschap nam plaats in de witte lederen sofa’s, die er blijkens het laatste Humo-interview in afgetakelde vorm nog staan, waarna Jef op de grond ging zitten, tegen de zetel geleund. Het gesprek ging over muziek, en over exquise restaurants. De hedonist was epicurist geworden.

Ik zat toen met een roman in mijn hoofd die een speurders-nevenintrige had. Ik vroeg hem of ik zijn figuren Vyncke en Verstuyft mocht lenen. Daar had hij niets op tegen. Later heeft hij mij nooit rechtstreeks gezegd wat hij vond van wat ik met zijn helden aanvatte, maar via-via vernam ik dat hij het niet apprecieerde dat ze bij mij oud en gedegradeerd waren. Ik herinner mij ook nog dat ik hem die middag in Drongen vroeg of hij zelf niet graag politie-inspecteur was geworden, en dat hij me daarop met een vernietigende blik aankeek.

Reden 7. Dood in Bourgondië

In 1975 verscheen ‘Gangreen 3, Het teken van de hond’, over Geeraerts’ kindertijd en jeugd. Voor dit boek deed hij voor het eerst een uitvoerige research. Hij trok weer naar alle plaatsen uit zijn jonge jaren, sprak met zowat iedereen die ooit met hem te maken had. Het resultaat is een geslaagd tijdsdocument en een melancholische originele ontwikkelingsroman. Van research zou Geeraerts later zijn handelsmerk maken. Tè soms. Ruth Rendell, vorige week overleden en een leeftijdsgenote, gaf grif toe dat zij niet aan opzoekingswerk deed.

‘Gangreen 4, Het zevende zegel’, het zwakste deel van de cyclus verscheen in 1977. Maar in ‘76 was er nog een erg sterke roman, ‘Dood in Bourgondië’, over de buitenbaarmoederlijke zwangerschap en daaropvolgend miskraam, op vakantie in Frankrijk, van Eleonore. Dat aangrijpende boek is ook een meedogenloze afrekening met de Orde van Geneesheren die blunderende artsen in bescherming neemt. Ja, Eleonore of Nora was intussen in het leven van Geeraerts verschenen, zijn muze zijn gezellin, zijn àlles. In ‘Dood in Bourgondië’ beschrijft Jef bijna exhibitionistisch realistisch zijn seksueel leven met Nora. Twee jaar later trouwden ze. Ze waren onafscheidelijk. Liefde met grote L. Het overlijden aan kanker van Nora bijna 7 jaar geleden was een onvoorstelbare klap voor Jef. Hij heeft nog het boek waaraan hij bezig was afgewerkt, en daarna niets meer.

Bedankt Jef!

Vlaanderen 2015 is een totaal andere regio dan in 1960. Omdat we van ver komen, lijkt de evolutie naar ontvoogding en moderniteit bij ons een stuk drastischer dan in de buurlanden. In 1960 kon je Vlaanderen vergelijken met Polen, Portugal en Ierland. Dat we losgeraakt zijn uit die ultramontaanse beklemming is het werk van velen.
Jef Geeraerts heeft meer dan zijn deel gedaan. Voor hem waren er geen taboes, geen heilige huisjes, knecht noch meester. En bovenal: meer dan een handvol van zijn boeken zal de tijd trotseren. Voor al dat werk, die schoonheid, die liefde voor het volle onvoorwaardelijke leven, voor die moed en sluwheid, duizendmaal dank Jef!

Lucas Vanclooster 

Urbaan De Becker (1940-2015)

UrbaanDeBecker260912
Het plotselinge overlijden van Urbaan De Becker (net geen 75) laat verschillende generaties journalisten verweesd achter. Als hij al niet ons aller journalistieke vader was, dan toch een wijze vriendelijke oom, die met een rake uitspraak en een bemoedigend woord de jonge bloedjes op de goede weg zette. Van het allermooiste Nederlands dat ooit in de media te vernemen viel: het kwam van Urbaan. Hij was tegelijk pionier en ijkpunt en nog veel meer.

Actueel

Urbaan De Becker begon in een onnoemelijk verleden, de jaren 60 zowaar, voor het radionieuws te werken. Hij lunchte toevallig in de Nieuwstraat toen de Innovation-brand uitbrak. In ‘n tabakswinkel belde hij naar de redactie op het Flageyplein om een zendwagen te sturen. O, we gaan nog even wachten tot we weten hoe erg het is, klonk het antwoord.

Tevoren was hij de ‘Vlaming van dienst’ in een groot Brussels postkantoor. Ambtenaar, en fier het te zijn, zei hij altijd. Of: ik werk in staatsdienst!

De Becker stond aan de wieg van ‘Actueel’, het duidingsmagazine dat twee keer per dag achtergrond gaf bij het radionieuws. Eindredacteur zijn voor ‘Actueel’ had in die jaren veel weg van een zwaar beladen kar doorheen de modder zeulen. Zonder Urbaan en zijn medestanders geen ‘De Wereld Vandaag’. Urbaan deed er de Wetstraat bij, in de tijd dat journalisten en ministers elkaar niet bij de voornaam aanspraken. Het was geen sinecure om Gaston Eyskens of Jos De Saegher voor de microfoon te krijgen, en iets meer uit die kerels te halen dan: ‘geen commentaar. ‘

Opmerkelijk was ook zijn rol in het verhaal van Tijl van Limburg, de man die ‘De Liefdesbrief’ van Vermeer stal en losgeld eiste voor de kinderen van Bangladesh. Urbaan bracht Tijl van Limburg, die Vlaamse Robin Hood, live in de uitzending, in ‘71.

Hoofdredacteur

Kettingroker De Becker heeft bij Actueel zeker enkele jaren van zijn leven ingeschoten. Na de eerste gezondheidsproblemen deed hij het in de jaren 90 aanvankelijk wat rustiger aan, maar kortstondig was hij nog even hoofdredacteur ad interim van de hele radionieuwsdienst. Hij is de beste hoofdredacteur die ik ooit had, een volkomen onafhankelijke vakman met een feilloze neus voor wat nieuws en interessant en belangwekkend is, een baas die met zachte hand zijn team naar grote prestaties leidde. En die een junior journaliste opbelde vlak voor ze naar Sarajevo trok, en haar bezwoer voorzichtig te zijn.

Eind jaren 80, begin jaren 90 zag ik Urbaan, die ik als verslaafd Actueel-luisteraar al zeer bewonderde (ik herinner mij bijna woordelijk zijn afscheidsbijdrage voor Tram 58 Brussel-Vilvoorde), voor het eerst tijdens een mega-examen van de BRT. Herman Henderickx en Urbaan De Becker lazen het examenreglement voor, en de samen te vatten en te becommentariëren tekst. Ah, zo zagen die mannen met die bekende stemmen er dus uit … Toen viel al op: met wat ironie en een verrassende wending kon Urbaan een hele zaal van 1000 examinandi, ik overdrijf nauwelijks, geruststellen en aanporren.

Eenmaal aan de slag bij het radionieuws, in mijn geval juni 1994, was Urbaan een van die collega’s die je met grote verwachtingen en met enig ontzag tegemoet trad. De anderen waren Jef Lambrecht en Johan Janssens. Geen schouderkloppen of flauwe grappen in hun richting die eerste weken.

Urbaan De Becker was het symbool van de goede samenwerking en verstandhouding over de generaties heen. Hij was al een blozende vijftiger, tot zijn vreugde opeens omringd door een vrij grote groep jongens en meisjes van nog geen 30. En het klikte. Oud en jong, samenwerkend aan een uitstekend eindproduct, met overleg, humor, waardering, nieuwsgierigheid, respect: een onvergetelijke ervaring.

Stukjes

Na een hartoperatie mocht Urbaan het wat rustiger aan doen, en kon hij zich uitleven in zijn favoriete onderwerpen. Hij was een van de eerste radiocolumnisten, vaste waarde in Paul Jacobs’ ‘De Toestand is Hopeloos maar niet Ernstig’, tot in de 21ste eeuw lid van de academie van ‘Jongens en Wetenschap’ en medewerker aan ‘Vrijdag Visdag’ en ‘Interne Keuken’ dat hij niet eens zo lang geleden co-presenteerde. Nog tot een jaar of tien geleden lag er in het archief van het Amerikaans Theater een stapel gele carbon-papiertjes met ‘stukjes’ van Urbaan.

RWDM

Ook buiten de radio was hij actief. In 1967 won hij met kleinkunstenaar Paul Ghysels het Humorfestival van Heist, en tot dit jaar schreef hij elke week over sport in De Bond. Voor Radio 1 was hij jarenlang de vaste commentator op het veld van RWDM. Ongetwijfeld geïnspireerd door hem, ben ik ook nog naar het Edmond Machtens-stadion gaan kijken, toen daar nog een fanfare speelde en Johan Vermeersch er nog niet gepasseerd was. Als sportjournalist pleitte Urbaan voor bescheidenheid en integriteit. Vergeet nooit het allermooiste van sport: het is maar een spelletje!! Ja dat geldt ook voor jullie daar, bobo’s en andere druktemakers.

Meester-verteller

Wat was er nu zo uniek aan Urbaan De Becker? Vooreerst die wonderlijke stem, van nature mooi en vrij diep, altijd gebruik makend van verrassende maar juiste klemtonen en ritmeveranderingen. Nooit vervelend of ergerlijk. Daarom las hij vaak documentaires in.

Ten tweede zijn enorme empathie en inlevingsvermogen. Hij beheerste die moeilijke combinatie van echt kritisch zijn, met een half gespeelde verbazing en argeloosheid, en het talent om in de corrupte politicus of ondernemer, genre Charly De Pauw, VDB, Zuid-Amerikaanse dictators à la Stroessner en Ballaguer, toch de mens te zien, gedreven door persoonlijke motieven.

Zonder dat hij het wilde was De Becker een leraar. Hij, Johan Janssens en Marc Ooms hebben het ‘vertellend radionieuws lezen’ geïntroduceerd. Geen moeilijke woorden of jargon, rustig praten waarbij de luisteraar de bewegingen van de handen en het fronsen van de wenkbrauwen ‘hoort’, vanzelfsprekend naturel, goed gekozen vocabulaire.

Ronny Vos was de leraar die in georganiseerde opleidingen met scherpe bemerkingen en slimme oefeningen de nieuwkomer leerde schrijven voor radio, bij Johan Janssens ‘s ochtends in alle vroegte leerde je al doende. Urbaan was gewoon het immer na te volgen voorbeeld.

Brussel en de Rand

Urbaan De Becker hield van geschiedenis, meer de nabije dan de verafgelegen. Hij was een kenner van Expo 58, een wandelende encyclopedie als het over communautaire zaken ging, een Brussel- en Pajottenland-deskundige zonder gelijke. Hij was flamingant, jawel, als getuige van de arrogantie van bepaalde Franstalige sujetten in Brussel en in de Vlaamse Rand, overtuigd voorstander van de splitsing van B-H-V, verdediger van het eigen karakter van de streek Sint-Genesius-Rode, Beersel, Alsemberg. Hij was ook een liefhebber van het Hallerbos, zeker als de paarse boshyacinten er bloeien, een ingewijde in de lokale horeca met een neus voor geuze.

Hij hield van de kunst van de Brabantse Fauvisten en Eugene Laermans maar vreemd genoeg was hij geen lezer… Hij bezit een collectie “nummers 1” van zowat alle Vlaamse tijdschriften ooit en van zijn archief kan ik alleen maar dromen.

Leve de jeugd

Urbaan verdedigde de jeugd, niet alleen de nieuwe onervaren collega’s, maar de jongeren in het algemeen. De enige keren dat ik hem heb weten fulmineren was toen er culpabiliserende berichten over jongelui in het nieuws kwamen, u kent dat wel, een halve gram cannabis gevonden, een vechtpartij ergens op een festival, wat vandalisme hier of daar. Dat hoorde bij jong zijn, aldus De Becker, en moest dus geen plaats krijgen in het nieuws of in de krant.

Hij had ook lak aan bulletins die de indruk gaven dat de persdienst van politie of leger ze hebben samengesteld en geschreven. Zoals we ook niet melden dat elke dag landbouwers, postbodes en vuilnisophalers aan de slag gaan, kunnen we allerlei politie-acties, controles en verijdelde misdaden best links laten liggen. Maar ook hier de echte man: na zijn vertrek bij de VRT in het openbaar nooit ofte nimmer een onvertogen opmerking over zijn gewezen werkgever. Daar kunnen bepaalde anderen een voorbeeld aan nemen.

Als het gevaar bestond dat per ongeluk een brandende schuur in Komen in het nieuws dreigde te sukkelen, zei hij laconiek: laat het branden, het brandt altijd ergens! Ik moet mij inhouden of ik noteer nog dat hij de eerste voorstander van het ‘constructief nieuws’ was.
Het is zoals Pontius Pilatus zei: ik zie geen kwaad in deze man. Neen, Urbaan was lief en charmant, een warme echtgenoot, een fijne vader en opa voor zijn zonen en dochter en schare kleinkinderen.

Muntthee

Nog een anekdote. Urbaan De Becker komt uiteraard uit de tijd voor de computer. Hij heeft tot het einde email-loos geleefd. Als radioreporter trok hij er op uit met een loodzware Nagra met bandjes voor een kwartier opname, en op de redactie schreef hij zijn bijdrage met vulpen op een mooi blad gelijnd papier. En wat een prachtig handschrift had Urbaan, zwierig en perfect leesbaar.

Op zekere dag 20 jaar geleden was Urbaan naar de voorstelling van een lijvig en geleerd boek over integratie getrokken, ook een stokpaardje van hem – al had hij na een tijd wel genoeg van die eeuwige muntthee. Op de redactie liet hij zich pramen om uiteindelijk eens zijn tekst in te tikken. Na erg langdurig gerammel op het klavier was Urbaan klaar met zijn uitgekiende tekst.

Toen deed hij iets wat niemand kon reconstrueren of redden. In elk geval, op het scherm bleef van die hele bijdrage nog één zin over: “In Brussel is een boek verschenen.“

(Lucas Vanclooster is VRT-journalist.)

De luchtkunstenaar Jan Hoet

Een veelzijdige caleidoscopische biografie over tentoonstellingsmaker Jan Hoet. De auteur heeft het leven van Hoet verknipt en in een originele nieuwe collage samengeplakt. Maar toen de puzzel af was, bleken er stukjes te veel, en sommige staken schots en scheef en gekreukt op de foute plaats.

2014 zal de annalen ingaan als het jaar van overlijden van veel cultuuriconen. We zijn nog maar halfweg, en we moesten al afscheid nemen van Gabriel Garcia Marquez, van Gerard Mortier en Jan Hoet.

Jan Haerynck, die Hoet persoonlijk leerde kennen tijdens de wonderlijke kunst- en poëzie-zomers van zijn vader Gwij Mandelinck in Watou, was naar eigen zeggen net klaar met de ultieme Hoet-biografie toen hij op 27 februari het overlijdensbericht op de radio hoorde. Nja, wat heet net klaar? Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het manuscript toch snel doorheen de laatste productiefase is geramd.

‘De luchtkunstenaar’ is gelukkig geen rechttoe-rechtaan biografie maar een levensverhaal aan de hand van vijftien belangrijke verwezenlijkingen, en die passeren niet chronologisch de revue. Op die wijze duiken de grote algemeen bekende gegevens onverwachts op, Hoets jeugd in Geel in het gezin van de kunstminnende vader-psychiater onder meer, en zijn vele miraculeuze genezingen.

De fragmentarische aanpak brengt meer structuur in het chaotische leven van Hoet dan een klassieke hagiografie. De tentoonstellingen zijn de kapstok en de ruggengraat, waar Haerynck zijn gesprekken met god en klein pierke in de Vlaamse en internationale kunstwereld aan ophangt.

Documenta 

Jan Haerynck steekt meteen van wal met zijn langste hoofstuk: Documenta 9, 1992, Kassel. In 1987 kwamen 475.000 mensen naar Documenta 8, een record, Hoet haalde er ruim 600.000, de helft Belgen. Nog een record: Hoet selecteerde 188 kunstenaars. De al overleden Joseph Beuys was prominent aanwezig; Haerynck vertelt leuk hoe Hoet de Duitse sjamaan in 1972 ontmoette in Venetië. Ook Luc Tuymans, de toen 28-jarige Wim Delvoye en nog elf Belgen waren in Kassel. Dat was een moedige keuze, maar Haerynck zit er naast als hij schrijft dat Delvoye maar een decennium later, en dan nog met de Cloaca, beroemd werd.

Hoet paste in Kassel zijn eigengereide rituelen toe. Zo moesten de kunstenaars voor elkaar koken. Hij zorgde voor controverse door op de persconferentie zwaargewichtbokser Mike Tyson te verdedigen die het oor van Evander Holyfield had verhapstukt. Marlene Dumas: “Hoet is onbetrouwbaar, zoals een kind. Alles wat hij zegt, meent hij, maar hij kan zijn beloftes niet waarmaken.”

Europa na 1968

Jan Hoet sloeg een eerste keer toe in 1980, met ‘Kunst in Europa na ’68’, in het Gentse museum voor schone kunsten, waar hij directeur van een collectie zonder gebouw was. Het is de expositie die Marcel Broodthaers en Panamarenko op de kaart zette. Henri Van Herwegen koos als pseudoniem de samenvoeging van PanAm met de naam van een Russische generaal. Hoet hield toen al niet van kleur en frivoliteit, “bijzaken die verleiden en de sentimenten bespelen”.

Chambre d’Amis

In 1986, voor zijn 50ste verjaardag, deed Hoet zichzelf’ ‘Chambres d’Amis’ cadeau, een van de tien belangrijkste kunstmanifestaties van de 20ste eeuw. Hoet bevrijdde de kunst uit het museum, en trok ermee naar woningen in de stad. Van de 50 geselecteerde kunstenaars wilden er 30 exposeren in het huis van dezelfde geweldig mooie vrouw. Het verschil tussen architectuur en kunst zit ‘m in de waterleiding, zei Marcel Duchamp, al stond een van de meest pakkende werken in een werkmanshuisje zonder stromend water noch aansluiting op het rioolnet. De BRT-televisie zond 8 uur lang rechtstreeks uit. Er waren ook anti-manifestaties, zoals tijdens de biënnales van Venetië. Thierry De Cordier was de bekendste deelnemer aan die anti-tentoonstellingen.

In 1989 was er Open Mind (Gesloten Circuits), een samenwerking met Robert Hoozee. Hoet en Hoozee, twee mannen kunnen moeilijk nog meer van elkaar verschillen. Open Mind toonde de spanningen tussen oud en nieuw, bracht voor het eerst werk van kunstenaars met psychische problemen, en werd toch geen kakafonie. Hoezee!

Displacement, de Rode Poort, in 1996 een soort inleiding op het SMAK, vond plaats in de ruimte die voor het museum van Hoet was bestemd. Berlinde De Bruyckere debuteerde er met een aanhangwagen vol wegwerp-producten. Ook Johan Tahon bereikte voor het eerst een groot publiek.

SMAK

Drie jaar later ging het SMAK uiteindelijk open, tijdens een onwaarschijnlijke feestvierdaagse, een dag voor elk decennium waarop spook-conservator Hoet en de Gentenaars hadden gewacht. F16’s scheerden over het gebouw, waar op de muur een noodnummer voor hulp aan Kosovo was aangebracht. In het SMAK stond een straaljager van Panamarenko. John Cale trad op, de 63-jarige Hoet bokste tegen een Amerikaanse artiest, een evenwichtskunstenaar stapte over een touw van het MSKG naar het SMAK. Bovenop het gebouw verscheen Fabres ‘De man die de wolken meet’, erg gelijkend op Borofsky’s ventje op weg naar de hemel, het logo van Hoets Documenta in Kassel.

Thierry De Cordier kreeg de eerste tentoonstelling in het SMAK. In ‘Gelijk het leven is’ in 2003 bleek hoe indrukwekkend de collectie was aangegroeid. De laatste expositie met Hoet als intendant was Panamarenko. Naar verluidt lokte de vernissage meer volk dan een match van AA Gent. Om zijn opvolgers te jennen kwam Hoet elke ochtend een koffie drinken in het SMAK-café. Maar na het overlijden van Hoet heeft huidig directeur Phillippe van Cauteren, slachtoffer van de allerergste woede-uitbarstingen van zijn voorganger, met een brood- en soep-volksfeest het SMAK teruggegeven aan deprésident-fondateur.

‘Over The Edges’ was het logische vervolg op Chambres d’amis, met werken van 50 kunstenaars niet in huizen, maar helemaal buiten, op de hoeken van de straat. Hoet bedacht het concept al in 1986. Het is de manifestatie met Delvoyes gotische glasramen met röntgenfoto’s van vrijende paren en Fabres Ganda-ham aan de zuilen van de universiteit. Fabre geeft toe dat het idee van Jan Hoet kwam.

In 2005 bouwde Hoet een museum bijna vanuit het niets op: het MARTa in Herford. Het stadsbestuur gaf Frank Gehry, waar Hoet na Guggenheim-Bilbao niet zo van hield, opdracht om het gebouw te ontwerpen. Nog voor het dak erop stond, organiseerde Hoet videoprojecties op de betonnen ruwbouw. In zijn slottentoonstelling in 2008 zette hij Félicien Rops centraal, de expositie loopt nog.

Van zijn mooiste realisaties zijn Sint-Jan in Gent in 2012, aangrijpende religieuze kunst in de kathedraal, en Middle Gate in Geel, 2013, de thuiskomst van Hoet. En eind dit jaar krijgen we in MuZee in Oostende ‘De Zee’, de laatste expositie waar Hoet mee te maken had.

Een katholieke zapper

‘De luchtkunstenaar’ is het resultaat van interviews die Jan Haerynck elke dinsdagmiddag afnam van Hoet, en van gesprekken met honderden artiesten, getuigen, kenners. Het resultaat is een ongemeen interessante kijk achter de schermen. Hoet komt er uit naar voor als een man gedreven door passie, maar ook als een verschrikkelijke lawaai- en ruziemaker, en drinker.
Sommige conflicten is hij meteen vergeten, andere slepen jaren aan. Hij was een slechte luisteraar, men moest naar hem luisteren. Dat betekent niet dat hij een goed spreker was. Hij beheerste geen enkele taal, ook niet het Nederlands. Toch kon hij delegeren. Tenminste, als zijn assistenten “het” begrepen hadden.

Hoets eigen waarmerk is de ‘informed intuition’. Het grote verschil tussen Rudi Fuchs, die andere legendarische documenta-curator, en Hoet? Fuchs is een calvinistische Mondriaan, Hoet een katholieke Ensor. Heel belangrijk is dat Hoet geloofde in de schilderkunst en niet, wat zijn vijanden hem nochtans aanwrijven, meeheulde met mediakunst en performances. Van verhalende kunst, en dus ook van video-installaties, moest hij weinig hebben. “Hij was een zapper.”Jan De Cock noemde hij een timmerman-een goeie weliswaar. Over het Raveel-museum zei hij: zet drie schoendozen tegen elkaar en je hebt een hedendaags museum. Haerynck vermeldt een paar krasse staaltjes van Hoets anti-materialistische slordigheid: hij reist met het vliegtuig van Rome naar huis, omdat hij vergeten was dat hij met zijn auto was gegaan.

Haerynck heeft al die interviews verspreid over de grote mijlpalen in Hoets carriere. Maar bij dat knip- en plakwerk is veel verloren gegaan. Vaak is het onduidelijk wie geciteerd wordt. Ergens heeft hij het over een maaltijd met de prins en de prinses. Welke prins en prinses? Er zijn overbodige anekdotes, onduidelijkheden, herhalingen en overlappingen, overdrijvingen en tegenstellingen. Gezien het wispelturige onderwerp is dat misschien onvermijdelijk.

[De luchtkunstenaar van Jan Haerynck is uitgegeven bij De Bezige Bij, 2014, 300 p]

Requiem voor een operarebel – Lucas Vanclooster

33585422
Gerard Mortier is de zoon van een Gentse banketbakker. Zijn vader hield van boeken, vooral ernstige literatuur. Zijn moeder was meer gefascineerd door muziek en decors. Zij decoreerde het uitstalraam van de bakkerij, probeerde er met veel liefde en toewijding iets moois van te maken. En ze nam haar piepjonge zoontje mee naar de opera in Gent.

Operaatje spelen

Na een opvoering van De Toverfluit van Mozart, wat Mortier altijd een sleutelwerk van de Europese cultuur vond, wilde de kleine Gerard thuis ook toverfluiten. Moeder maakte de woonkamer vrij, plaatste planten die het woud moesten voorstellen, haalde de gordijnen van de ramen om ze voor het geïmproviseerde podium te hangen, plakte gekleurd mica over de schemerlampen en naaide theatrale gewaden. Gerard kon wat buurkinderen overhalen om mee te spelen, helaas kwam er niemand kijken. Ruim 40 jaar later zou Mortier nog eens een regie doen, toen een regisseur het op een bepaald moment liet afweten, maar het te laat was om de boel af te blazen. De schouwburg zat bomvol.

Gerard Mortier gaf altijd een wat harkerige indruk. Hij deed mij soms aan koning Boudewijn denken. Ook daar ligt de oorsprong in zijn kindertijd. Wegens ziekte van zijn moeder moest Gerard al vanaf de kleuterschool naar een internaat. Zijn vader zette hem gepakt en gezakt op tram 4 en legde uit waar hij moest uitstappen. Gerard was een jaar of vijf. Het internaat was een kwelling, hij haatte de nonnen. Het verklaart misschien waarom Mortier nooit sterk was in de omgang met vrouwen, enkele zangeressen uitgezonderd. En het verklaart ook zijn vreemde gedrag op trappen en in lange gangen, waar hij altijd struikelend op zoek ging naar de leuning.

Na het college waar jezuïet Van den Bunder zowat alle belangrijke vakken onderwees, maar vooral bezig was met literatuur en filosofie, vatte Gerard Mortier de studie rechten aan, later met communicatie erbij. Opmerkelijk: hij studeerde nooit muziek of kunstgeschiedenis. In zijn keurig pak met das en hoornen bril was hij een erg opvallende verschijning, we zaten op enkele jaren van 1968. Op de koop toe was die slungel gepassioneerd door opera. Een nerd zouden we zo iemand nu noemen. Eenzaamheid dreigde zijn lot te worden…

Operarebel with a cause

Gerard Mortier stichtte de organisatie Jeugd-Opera die groepjes jongeren naar de schouwburg in Gent wilde loodsen, en daartoe opriep middels een wervend tijdschrift en inleidende lezingen. Maar de Gentse opera was oubollig en amateuristisch. Paarden draafden op het verkeerde ogenblik over de scene, geblinddoekte sopranen omhelsden de verkeerde minnaar, zangers hielden hun horloge aan, Othello had een zwart gezicht maar witte handen en knieën. Zoals Johan Thielemans ooit schreef: je ging als criticus naar de opera om je achteraf te verkneukelen in de neersabeling van het stuk.

Wat dat neersabelen betreft, ging Mortier erg ver. Nog erger: hij schreef een witboek over de hervorming van de Vlaamse opera, en de samenvoeging van de huizen van Gent en Antwerpen. Afschaffen was ook een optie. Prompt verbood de directie hem de toegang tot de schouwburg, als een hooligan met stadionverbod. Maar Gerard Mortier vergeet nooit. Eind jaren 80 slaagde hij er verdraaid toch in om, ad interim, in bijberoep, de Vlaamse Opera te hervormen naar zijn beeld en gelijkenis.

Jan Briers senior was wel gecharmeerd door de ideeën van de rare jongeling en gaf hem als eerste de kans om professioneel met muziek te werken. Tijdens zijn legerdienst in Duitsland bezocht Mortier bijna alle Duitse operahuizen, en leerde hij de latere regisseur Gilbert Deflo en theatercriticus Pol Arias kennen. Logisch dat Mortier zijn eerste stappen in een echt operahuis in Duitsland zette, waar hij erg efficiënt een groot netwerk van gelijkgezinden uitbouwde.

De Munt

Intussen was ook de Nationale Opera in de Muntschouwburg in Brussel op de sukkel.. Directeur Maurice Huisman was nochtans knap begonnen, en vol goede wil om het genre te moderniseren. Hij nodigde Maurice Béjart, Jacques Brel en de Internationale Nieuwe Scene uit. Maar Huisman was gewoon te lang directeur, bijna een kwarteeuw, en medio jaren 70 ging het zienderogen achteruit.

Ondanks heftig verzet van ultra-francofone en aartsconservatieve kringen -er werd al gefluisterd dat hij homo was- kwam Gerard Mortier in 1981, nog geen 40 jaar oud, aan het hoofd van de Nationale Opera. De koning had toen nog medezeggenschap in de aanwijzing van de intendant. Mortier liet er geen gras over groeien, omringde zich meteen met een team dat op zijn golflengte zat. Toen kandidaat-dirigent sir John Pritchard een kennismakingsconcert in Brussel bijwoonde, wendde hij zich tot Mortier met de woorden: are you kidding?

Maar een eerste mirakel gebeurde. De muzikaal-elegante Pritchard en de jonge workaholic Sylvain Cambreling organiseerden tientallen audities, en stelden in een paar jaar tijd een gestroomlijnd orkest samen. Gunter Wagner en Guido Mandelinck deden hetzelfde gebeurde met het koor. Voor zijn eerste producties inviteerde Mortier al meteen de beste jonge regisseurs: Peter Stein, Gilbert Deflo, Karl-Ernst Herrman, later ook Luc Bondy en Patrice Chéreau. Om jongeren binnen te krijgen liet hij Paul Dujardin, nu baas van Bozar, een kopie van zijn Gentse vereniging Jeugd-Opera ontwikkelen.

Tweede mirakel: alles lukte. In geen tijd explodeeerde het aantal abonnees, het publiek verjongde zichtbaar, de recensenten geloofden hun oren en ogen niet en lieten dat ook blijken. Het was een van de wonderlijkste periodes in onze cultuurgeschiedenis. Dat er vanuit Parijs op zondag heelder treinladingen melomanen naar Brussel kwamen, beschouwde Mortier als een van zijn mooiste overwinningen.

Een paar jaar na Jan Hoet hadden we een tweede uitzonderlijke propagandist van de kunst. Twee Gentenaars vreemd genoeg..Het duo Hoet-Mortier deed mij soms denken aan het politieke ossenspan Dehaene-Tobback. Ze bespeelden de media van hun tijd vakkundig, en communiceerden heel direct, met heel hun lijf, met hart en ziel en zonder moeilijke woorden. Hun eenvoudige boodschap: niemand kan leven zonder kunst.

Blikseminslag

De faam van Mortier en De Munt sijpelde zelfs door tot West-Vlaanderen. Er was daar blijkbaar iets boeiends gaande in Brussel. De opera speelde nu ook Wozzeck van Alban Berg en andere 20ste eeuwse stukken. Als we eens zouden gaan kijken… Maar, zelfs al dachten we dat je toen nog zomaar op de dag zelf kon beslissen om een kaartje te kopen, die eerste paar jaar zijn we niet in Brussel geraakt. In zekere zin kwam Brussel dan maar naar mij.

In die tijd behaalde mijn eerste echtgenote haar hoger diploma klassieke gitaar, aan het conservatorium van Brussel. De uitreiking van de hogere diploma’s ging altijd gepaard met een plechtig concert en een toespraak door een cultureel zwaargewicht. Dat jaar voerde Gerard Mortier het woord. Als er ogenblikken bestaan waarvan je achteraf glashelder weet dat daar je leven kantelde, welnu, dat was er één.

Mortier had het over het recht op kwaliteit en schoonheid voor alle mensen, en hoe kunst en cultuur dat bewerkstelligen. En dat cultuur belangrijker is dan economie, meer, dat economische welvaart niet voor maar NA artistieke bloei komt. Dat kunst niets kost maar opbrengt. Dat het domste wat je in een crisistijd dus kan doen besparen is op cultuur. Als hij veel later kritiek kreeg op het deficit van 25 miljoen euro dat hij in 1990 in Brussel achterliet antwoordde hij dat hij geen tekort maar een enorm kapitaal had gecreëerd.

Ik vraag me af of ik ooit iemand anders mijn nog slapende embryonale visie zo overtuigend heb horen verkondigen als toen deze kleine deftige heer met zijn fonkelende ogen achter zijn glimmende bril. Na de toespraak stoof ik op hem af, feliciteerde hem en vroeg of hij zijn lezing ook in het onbeschaafde verre westen wilde houden. Na veel vijven en zessen is dat effectief een paar keer gebeurd, voor een ontgoochelend klein publiek.

Meer volk kwam naar twee concerten, in een kerk in Roeselare en de stadsschouwburg van Brugge, van grote orkestwerken. Mortier is namelijk verre van elitair. Hij gruwde van de gedachte dat er mensen zijn die nooit in de mogelijkheid verkeren om in het echt de Vijfde van Beethoven, een meeslepende symfonie van Mozart, of werken van Bach te horen. 

Chauffeur van Mortier

Om een lang verhaal kort te maken, van 1984 tot ‘91 heb ik alles gevolgd wat De Munt deed, van Don Giovanni tot Figaro’s Bruiloft, via Wagner en Janacek. Van ‘85 tot ‘88 was ik er directiechauffeur. Chauffeur van Mortier wilde dat zeggen. Hij vertelde graag het verhaal dat hij ooit aan de leraar van de lagere school vroeg hoe je minister kon worden. Waarom wil jij minister worden? vroeg de schoolfrik. Dan heb ik een auto met chauffeur, antwoordde de ambitieuze scholier. Minister ben ik nog niet, glunderde Mortier, maar die Mercedes met chauffeur heb ik wel.

Mijn eerste seizoen in de opera verliep als op wolken. Tournees doorheen Duitsland en Oostenrijk, concerten in Parijs en Amsterdam, generale repetities, concerten van Mahler en Brückner… het kon niet op. Net als Mortier woonde ik de facto in de Muntschouwburg. Ik heb nog heimwee naar mijn piepklein kantoortje, dat ik deelde met de kopie- en fax-machine, heel hoog onder het dak kant Leopoldstraat, en naar de auto, waarin ik smolt van verlangen naar de wondermooie Finse sopraan Karita Matilla.

Toch was er van die drie jaar zeker een te veel aan. Het hectische leven was mede oorzaak van het einde van mijn eerste huwelijk. En toen minister van begroting Verhofstadt in zijn wilde besparingsdrift ook de De Munt wilde saneren, werd de werksfeer een stuk grimmiger. Na een toespraak voor de Liberale Vrouwen in Gent ging Mortier bij mevrouw Declercq pleiten of boegbeeld Willy zijn politieke zoon niet wat kon intomen.

In die tijd maakten wel meerdere politici hun opwachting. Met Willy Claes en Wilfried Martens schoot Mortier goed op. Hij liet Claes zelfs eens het orkest dirigeren, al had Cambreling dat wel stevig voorbereid. Andere socialisten vertrouwde hij minder. Daniel Ducarme en Antoine Duquesne, franstalige liberalen, beschouwde hij als zijn ergste kwelduivels. In Daniel Coens zag Mortier niet veel, en Hugo Coveliers, toen boegbeeld van de linkerzijde van de Volksunie vond hij ronduit een verschrikking. Hoe dan ook, na drie jaar was het afgelopen met de auto met chauffeur. Maar in Parijs en Salzburg had hij die opnieuw.

En zo reden we van speech naar concert, lunch, onderhandeling, en leerde ik Mortier kennen als een Machiavellist pur sang, maar ook als een geleidelijk soms wereldvreemde man die zich omringde met vleiers. Een typisch voorbeeld: in Salzburg wilde hij een regie door David Bowie. Maar Bowie, toen al zwaar passé, en beursgenoteerd o gruwel, hield Mortier maanden aan het lijntje, stelde ondoenbare eisen, zelfs voor Salzburg, en haakte af. En zijn eeuwige afkeer van Puccini, die verdraaid toch enkele knappe dingen heeft geschreven, was op den duur pathetisch.

Als chauffeur was ik meer dan discreet, ik voelde mij soms een eunuch. Recensenten, financiers en andere bobo’s die hem aan tafel of op de achterbank nog verregaand hadden zitten slijmen, zegden totaal andere dingen als Mortier aan zijn woning was uitgestapt, en ik de invités naar de luchthaven of het hotel bracht. Dat ook in de cultuur dat soort politieke strategieën en messteken in de rug bestonden, ontgoochelde mij zeer.

Niet onfeilbaar

Thuis heb ik een hele map met interviews met Mortier. Hij zat er toch ook vaak opvallend naast. Onafgebroken verkondigde hij het einde van Europa als politiek-economische grootmacht. Ondanks alles bestaat de Europese Unie nog. Hij beweerde ook altijd dat hij de jeugd begreep. En hij deed grote moeite om alle soorten jongeren, ook leerlingen van de beroepsschool naar de schouwburg te halen. Uiteindelijk had hij toch alleen contact met een geprivilegieerd deel van de jongste generaties.

De man had uiteraard zijn kleine kantjes. Als hij honger had, werd hij onuitstaanbaar. Daarom at hij pro-actief. Wee het gebeente van medewerkers die niet voor koekjes en andere zoetigheden in de buurt hadden gezorgd. Meer dan eens heb ik hem horen pruilen: maar nu zit ik hier…zonder wafeltje. Voor Mortier heiligde het doel de middelen. Als het moest ging hij over lijken. Ja, hij laat ook een sliert depressies en burn-outs of nog erger achter. Wie of wat niet meer bruikbaar was, werd achtergelaten. Alles voor de kunst.

Gerard Mortier was very gay, maar kwam eigenlijk nooit officiëel uit de kast. Veel mensen vonden hem veeleer seksloos. In 1987 verscheen in Knack zijdelings iets over Mortiers geaardheid. Hij weigerde welkdanige rol dan ook te spelen in de holebi-beweging. Boeken of films die homoseksualiteit als een probleem behandelden, vond hij ergerlijk. Hij was dol op de film My Beautiful Laundrette van Stephen Frears naar het boek van Hanif Kureishi, en op het oeuvre van Pedro Almodovar; omdat daarin de herenliefde als vanzelfsprekend, of als feestelijk behandeld wordt. Toen een regisseur eens een lelijk decor verdedigde met de melding dat ergens iets symbool stond voor de vrouwelijjk-moederlijke vagina, antwoordde Mortier: van vagina’s weet ik niets.

Katholieke reflex

Net als Jan Hoet behield Mortier ook altijd een religieus, ja katholiek element. Uiteraard mocht voor hem de kerk zich niet bemoeien met de moraal, maar moest ze de culturele, mysterieuze en spirituele dimensie van de godsdienst behouden en stimuleren. Net als Hoet plaatste hij Vlaanderen op de wereldkaart van het theater en de opera, denk aan Ten Oorlog van Tom Lanoye op de Ruhrtriennale, maar in tegenstelling tot zijn tegenhanger van de beeldende kunst heeft hij weinig betekend voor individuele kunstenaars, voor onze eigen zangers en solisten. Hij gaf Ivo van Hove en Guy Cassiers kansen toen die het internationaal al gemaakt hadden. Hoet deed dat andersom.

Opera gaat over liefde, haat, eros, jaloezie, verraad, macht, wraak, misdaad en dood. Het unieke van het muziektheater is dat het al die essentieel menselijke elementen in verhevigde vorm aanbiedt. En in een synthese en symbiose van verschillende kunstgenres. Hoe kunnen we oprecht en diep van iemand houden en toch verliefd worden op een ander? Waar en waarom moeten we sterven, hoe kunnen we onze erfenis achterlaten voor de nakomelingen? Waarom bestaat het leven vooral uit lijden?

Zingend sterven

Niets menselijks is opera vreemd. Kunnen we zingend sterven? In elk geval. De krachtige verdienste van Mortier is dat hij die boodschap er heeft doorgekregen. Iedereen heeft kunst nodig. Op voorwaarde dat we de grote werken uit de traditie, van de antieke toneelstukken over Shakespeare en Mozart tot composities van een eeuw geleden durven herdenken en aanpassen aan vandaag en morgen.

Over mijn avonturen als chauffeur schreef ik in 1989 onder de schuilnaam Johny Van Tegenbos de roman “De bochtenrijder van de opera”. De lezers dachten dat ik met de Bochtenrijder de chauffeur , mezelve dus, bedoelde. Vreemd dat niemand snapte dat het om de directeur ging.

De onpeilbare waarde van Hoet – Lucas Vanclooster

1699765388

Aan grote beeldende kunstenaars hadden we in onze contreien nooit een tekort. Maar ondanks het creatieve talent ontbrak het ons na Rubens en Van Dyck aan internationale uitstraling. Een eeuw geleden slaagde Octave Maus van Les XX en La Libre Esthétique erin om moderne Belgische kunstenaars naar Parijs en Nederland uit te voeren, maar verder raakte die voorloper van Hoet niet.

Jan Hoet plaatste Vlaanderen op de wereldkaart. Hij deed dat met zijn onverdroten ijver voor jonge vernieuwende kunstenaars, maar ook met tentoonstellingen en projecten in binnen- en buitenland. Na Jan Hoet mag er geen weg terug zijn.

De eerste keer dat ik Jan Hoet in het echt zag, was eind jaren 70. Hij was al een paar jaar directeur van de afdeling hedendaagse kunst in het Gentse museum aan het Citadelpark, een van mijn absolute lievelingsplekken toen. Met elke nieuwe vriendin ging ik erheen, ik kon onmogelijk een verhouding hebben met een meisje dat niets zag in dat mythische oord. Ik kwam er in 1979 met een studente aan het conservatorium, die een kunstenaarskaart had en gratis binnen mocht. Jan Hoet himself stond aan de balie. En gij, gij zijt toch geen kunstenaar hé, knorde Hoet. Neen hoor meneer.

Als journalist geleidelijk opschuivend naar culturele onderwerpen heb ik Hoet nog een paar keer in het echt gezien, en geïnterviewd. Daarbij trof mij altijd zijn grote bereidwilligheid om journalisten te woord te staan, zijn verregaande vriendelijkheid, zijn optimisme en vitaliteit. Na Hoet was mijn gevoel altijd goed. Ik zal wel niet de enige zijn die versterkt en meer gemotiveerd de microfoon wegborg na het gesprek.

‘Zotten’ en kunst

De biografie van Hoet behoort zo geleidelijk aan tot het collectieve geheugen. Geboren in 1936 en getogen in Geel, als zoon van een psychiater-neuroloog in de voor de Sint-Dymphna-gemeente typische opvang van geestelijk gehandicapten. De roem van Geel raakte in mijn kindertijd tot op mijn lagere school in West-Vlaanderen. In tegenstelling tot onze strenge instellingen in Pittem en Beernem mochten de zotten in Geel vrijelijk op straat lopen en bij de mensen binnen wippen, en daar zelfs blijven wonen. Wij stelden ons daar allerlei vermakelijke taferelen bij voor.

Ook in het nochtans grote gezin Hoet waren vijf gehandicapten kind aan huis. Het woord andersvalide bestond nog niet, en is gelukkig weer verdwenen, en de Leuvense anti-psychiater Steven de Batselier moest nog furore maken, maar voor vader dokter Hoet waren de gekken volwaardige mensen die gewoon wat anders tegen de dingen des levens aankeken. Dat neemt niet weg dat die gasten uit de psychiatrie een paar keer zware problemen veroorzaakten.

Een tweede bepalend element uit de kindertijd van Jan Hoet is de kunstbelangstelling van zijn vader. Er hingen schilderijen aan alle muren, en naast gekken kwamen er ook kunstenaars over de vloer. Het verschil was vaak niet zo groot. Dat had kleine Jan snel door. Het gezin verhuisde naar Oost-Vlaanderen, en met de hierboven geschetste bagage, besloot Jan kunstenaar te worden.

Net op tijd zag hij in dat die ambitie geen zin had. Hij werd geen gefrustreerde kunstcriticus maar gooide zich eerst in het kunstonderwijs, vanaf 1961, en tegelijk in de organisatie van artistieke evenementen. Die tikten zo goed aan dat Hoet het in 1975 tot directeur bracht van de hedendaagse afdeling van het KMSK in Gent.

Controverse

Hij kreeg enkele mooie zalen en mocht zijn zin doen. Snel toonde hij zich een gewiekst aankoper van actuele kunst, hij reisde heel Europa af, zorgde voor een goede relatie met enkele topartiesten, Joseph Beuys onder meer, en vulde zijn zalen met controversiële spullen. Ook Belgische.

Toen gebeurde al waar Hoet zo dol op is: de provocerende kunstwerken lokten heel wat reacties uit en vaak ontstonden er in de moderne zalen hoog oplopende discussies. Zowat elke keer dat ik de afdeling bezocht, sprak wel iemand mij aan met de mededeling: is dat ook al kunst! Dat kan mijn dochter van vier ook! Wat bedoelen ze daarmee? En dat allemaal met belastinggeld, arm Vlaanderen! Zelfs al zou de carrière van Hoet daar zijn gestopt, ik zou hem nog dankbaar zijn.

Langzaamaan kregen de media in het snotje dat Hoet een wonderlijke communicator was. Het is een plezier om hem te horen en zien spreken en debatteren. Hoet dook op in de media in ongeveer dezelfde periode als die andere Gentse cultuurdrager, de bakkerszoon Gerard Mortier die na een lange tocht door de opera-instellingen van Duitsland en Frankrijk in 1981 intendant werd van de Munt in Brussel, en meteen opzien baarde, door wat hij programmeerde, de regisseurs die hij aantrok, en de commentaar die hij net zoals Hoet maar al te graag verspreidde.

De eerste pagina

Eiland, van Johan Thielemans, was niet het enige cultuurprogramma op de BRT-televisie dat de twee samenbracht aan de gesprekstafel. Het grote voordeel van Jan Hoet, meer dan Mortier, was dat hij heel direct en toegankelijk sprak, wars van spindoctors, pr-deskundigen en marketeers die veel later ook in de kunstwereld zouden toeslaan. Hoet klonk volks, geloofwaardig, hij hanteerde een pittig vocabulaire waarin wat Gents dialect doorklonk, en vooral: hij was dikwijls grappig, soms ongewild.

Zeer typisch voor Hoet was zijn aanvaarding van zogenoemde lage cultuur, zijn belangstelling voor sport, hij bokste zelf een tijdje, en zijn oneindige voorraad anekdoten, zoals over de ongetrouwde tante die veel reisde en daarover vertelde en zei dat Jan niets moest geloven van de leerkrachten aardrijkskunde en geschiedenis. Maar als hij iets lelijk of niet oprecht vond, liet Hoet dat met grote heftigheid blijken.

Kunst moet op bladzijde 1 van de krant en op het beste moment op het eerste net van de televisie, zei Mortier. En verdraaid, die twee slaagden daarin. Onvermijdelijk daagden vanaf medio jaren 80 de eerste vijanden van Jan Hoet op, Mortier had die al meteen na zijn aantreden in La Monnaie. Kunstenaars die niet tot Hoets uitverkorenen behoorden, begonnen met modder te gooien. Een BRT-kunstfilmproducer zei dat hij geen programma aan Hoet wilde wijden omdat je zo’n man moest bestrijden. Maar de tegenwerking maakte Hoet strijdvaardig, het was tijd voor een coup de théâtre.

Met dank aan Hoet

En die kwam er in 1986 met Chambres d’Amis, kunst speciaal gemaakt voor een groot aantal woningen in Gent. Tienduizenden kwamen kijken, het was schitterend en ronduit onvergetelijk. Chambres d’Amis werd bekroond als beste Europese tentoonstelling van het jaar.

Zijn afdeling in het KMSK Gent werd een heus eigen museum: het SMAK aan de overkant van de straat. Hij opende het nieuwe museum in 1999 met een bokswedstrijd.

In 1992 was Hoet curator van de Documenta in Kassel, een van de beste edities ooit. In 2000 stond Gent op zijn kop met Over The Edges, kunst op openbare plaatsen, waarvan iedereen zich nog Fabres veelbesproken plakken ham aan de zuilen van de universiteit herinnert. Opnieuw discussie op straat, hoera! Van 2003 tot 2008 leidde hij het MARTa-museum in Herford.

In 2011 kreeg hij de Vlaamse prijs voor Algemene Culturele Verdienste en een jaar later was hij opnieuw in Gent met Track en Sint-Jan, in de Sint-Baafskathedraal. Het project gaf religieuze kunst een nieuwe dimensie. Nog in 2012 werkte hij in China aan een grote tentoonstelling. En in 2013 keerde hij weer naar zijn roots met de tentoonstelling Expo Middle Gate in Geel, over de band tussen kunst en psychiatrie.

In 2014 was hij co-curator van De zee in Oostende, gepland eind dit jaar. Jan Hoet heeft een hele generatie Vlaamse kunstenaars mee groot gemaakt. Jammer dat Raveel en Raoul De Keyser al te oud waren. Maar zonder Hoet zouden Panamarenko, Luc Tuymans, Wim Delvoye, Michaël Borremans, Berlinde De Bruyckere, David Claerhout , Thierry De Cordier, Jan De Cock en Hans Op de Beeck niet staan waar ze nu staan, internationaal. Hij smeerde zijn vriendin koningin Paola een wondermooi plafond van scarabee-dekschilden van Jan Fabre aan.

OV, of Onvermijdelijke Vlaming

Het werd allemaal wat veel. Aan pensioen, zelfs aan het wat rustiger aan doen, dacht de verstokte roker en weinigslaper Hoet niet. Vanaf 2010 volgden de zware gezondheidsproblemen zoals kanker, longinfecties, nierinsufficiëntie en hartaanvallen elkaar in een hoog en onrustwekkend tempo op. De media lieten hem niet met rust, en hij zei te zelden neen tegen weer een uitnodiging op commentaar of deelname aan een praatprogramma of een kwis. Hoet was bijna een OV, een Onvermijdelijke Vlaming. Nog niet zo erg als Rik Torfs, Carl Devos, Mia Doornaert of Kristien Hemmerechts, maar het dreigde die richting uit te gaan, het soort lieden dat door luie eindredacteurs wordt opgebeld als die snel ergens, het geeft niet wat, commentaar op nodig hebben.

Uiteraard beging hij ook vergissingen, al zat hij er met zijn gevoel voor waardevolle zaken zelden naast. Zijn politieke carrière midden jaren 90 liep met een sisser af. Hoet liet zich lijmen, samen met Jan De Corte, door CVP-verruimer Johan Van Hecke, in wie veel politieke waarnemers een progressieve politicus zagen. In De Zevende Dag ging Hoet af als een gieter, een uniek schouwspel. Hij drukte er zijn verwondering over uit dat in politieke discussieprogramma’s iedereen op het eigen standpunt bleef, en nooit toegaf dat de mening van de opponent ook wel iets had. Ik herinner me alleen Arnold van Aperen, gewezen VLD-parlementslid en burgemeester van Hoogstraten die in een debat over de vaste boekenprijs toegaf dat niet hij maar zijn tegenstander, de exploitant van De groene Waterman in Antwerpen, het bij het rechte eind had.

Jan Hoet was wat dat betreft een man zoals Ramses Shaffy en Simon Vinkenoog: een eigen mening en een sterke overtuiging, ja, maar nooit negatief, laat staan kwaadaardig voor wie het anders zag. Alleen met charlatans had hij weinig mededogen.

Kunst is een primaire behoefte

Wat Hoet voor elke Vlaming, niet alleen voor kunstenaars en culturo’s heeft betekend, is onpeilbaar. In essentie werd hij gedreven door de zekerheid dat kunst een absoluut primaire behoefte is van de mens. Zonder kunst geen inzicht, geen identiteit of vooruitgang, geen echte humaniteit, zelfs geen economische vooruitgang.

Misschien moet denktank Itinera eens de economische return van het internationale optreden van Hoet berekenen. Welvaart zonder cultuur is hol en leeg. Kunst levert een onmisbare bijdrage aan het menselijke geluk, aan de humor. Kunst moet een hoogst belangrijk politiek item zijn en cultuur moet corebusiness worden voor de nieuwsmedia. Dat kreeg hij in de jaren 80 op bladzijde 1. Vergeet het niet!

De onpeilbare waarde van Jan Hoet: lees deze tekst ook op deredactie.be

Sonja Cantré, fantastische vrouw… – Lucas Vanclooster

Geheel onverwacht is gewezen NIR- en BRT-diva en actrice Sonja Cantré overleden, aan de complicaties van hardnekkige griep. Een paar dagen geleden was ze nog actief op facebook, en tot in de 21ste eeuw leidde ze, every inch a gentlewoman, Lichtpunt in, het documentaire-programma van het Humanistisch Verbond, een gastprogramma dus.

Het fenomeen omroepster

De televisie kwam in mijn ouderlijk huis maar in 1965 binnen. Ik zat in het vijfde leerjaar. Op dat ogenblik maakte ik kennis met het fenomeen omroepster. Die eerste avond, toen we allen rond half 8 vanop de sofa, vijfzitsmodel, naar het zwart-wit-Sierra-toestel keken, verscheen Sonja Cantré in beeld. Ze vatte samen wat er verder die avond te beleven viel op de “staatsomroep”.

Mijn ouders vonden zo’n omroepster overbodig. Wat er te zien was, kon je ook in de krant lezen. Maar ik vond dat team jonge vrouwen wel iets hebben. Naast Sonja Cantré had je ook Niki Bovendaerde, Aimée De Smet, Emmy Cassiman, Monique Delvaux, Denise Maes en Nora Steyaert. Zij waren niet alleen omroepster, ze verschenen ook in andere programma’s, die ze inleidden of waarvoor ze interviews verzorgden.

Ze sprong uit de koffer van een Opel Kadett!

Als fan van alles met wielen en een motor zat ik vooral te wachten op Autorama, om de 2 weken, op zaterdag, na het bad en voor het journaal. En daar verscheen Sonja Cantré ook. Ik vroeg me wel al die jaren dat ik naar Autorama keek af of Cantré echt belangstelling had voor het onderwerp. Maar professioneel als altijd deed ze de klus keurig en charmant.

Het was uiteraard televisie uit de sixties. Ik herinner me dat ze naast René Adams (later hoofdredacteur bij HLN) in de studio 3 minuten lang de kenmerken van de nieuwe Mercedes 220 beschreef, waarna er uiteindelijk een paar seconden lang een foto van de wagen te zien was. De beelden op de weg verschilden niet zo veel van wat je nu nog in Top Gear kan zien. Autorama zocht ook vaak naar een verhaal of rode draad. Op een autosalon testte Sonja Cantré hoe gemakkelijk je met een schoothond in en uit de verschillende modellen kon. En o gruwel, eens wipte ze uit de kofferbak van een Opel Kadett. Een Kadett!!

Ze waren rolmodellen…

Die eerste en tweede generatie omroepsters, en omroepers, reken er ook maar Paul Codde bij, waren rolmodellen. Ze kwamen uit cultureel-intellectueel hoogstaande gezinnen, ze hadden een hoge opleiding achter de rug en hanteerden een correct en voorbeeldig ronduit mooi Nederlands met een rijke vocabulaire.

De tegenhanger van de donkerharige Sonja Cantré was de blonde Niki Bovendaerde. Die had een erg geëmancipeerde bijna elitaire uitstraling, een heel sterke vrouw die na een vreselijk auto-ongeval, met nog zichtbare littekens op het gezicht, toch haar vak weer opnam.

Ook Paula Semer, die acteerde op de allereerste Vlaamse televisie-avond op 31 oktober 1953, was zo’n allround-talent, met een onmiskenbaar maatschappelijke relevantie. Samen met Semer werkte Cantré mee aan Penelope, het Programma voor de Moderne Vrouw. Penelope probeerde huisvrouwen enig gevoel voor decorum, tafelmanieren en goede conversatie bij te brengen. Kijk om u heen of ze daarin zijn geslaagd. De rol van Paula Semer in het debat over homoseksualitiet, abortus en contraceptie staat buiten kijf. Met Testament.be speelt ze nog altijd een belangrijke rol.

… en allrounders

Een ander stijl-icoon, de schattige Emmy Cassiman, zong, in het onvolprezen trio Cassiman, het betere lied, of een lied met beat, zoals Bob Boon het noemde. Haar broer, hoogleraar genetica, Jean-Jacques Cassiman, behoorde ook tot dat trio.

Monique Delvaux maakte met de familie Van der Sypen toeristische programma’s en ontpopte zich begin jaren 70 tot een geloofwaardige televisienieuws-journaliste. Een van de laatste voorbeelden van dat soort allround-televisie-vrouwen met stamboom is Andrea Croonenberghs. Ach, de tijd van volksverheffing en ABN-kernen, al maar meer mensen hebben er heimwee naar…

Sonja Cantré kon alles

Sonja Cantré deed culturele interviews in primitieve boekenprogramma’s. Als de auteurs en uitgevers van toen maar half zo goed waren geweest als zij, zouden we nog altijd zonder schroom boekenprogramma’s uitzenden.

Sonja was de dochter van beeldend kunstenaar Jozef Cantré, van het machtige reliëf aan het Postgebouw van Gaston Eysselinck in Oostende. Ten huize Cantré in Gent was het een komen en gaan van kunstenaars, journalisten, kritici, nomaden…Ook enkele telgen van de roemruchte familie Anthierens waaiden er binnen. De tragische Karin Cantré was 18 toen ze met Johan Anthierens trouwde. Sonja werd de vrouw van Herman Selleslags, een van onze beste fotografen. Ze kregen twee eigen kinderen en adopteerden er een.

Ook Hugo Claus zag wel wat in de elegante veelzijdig getalenteerde Sonja Cantré. Samen met Rik Andries speelde ze in 1968 de hoofdrol in de film Het Speelmeisje, een draak waar gelukkig niemand nog enige herinnering aan heeft bewaard.

In 1972 beging de BRT een kapitale vergissing: die hele generatie omroepsters moest het veld ruimen voor jongere meisjes. Ook Sonja Cantré verdween, met spijt, van het scherm. In de plaats kwamen onder meer Nadine De Sloovere en Riet d’Haeyer. Maar Sonja Cantré kwam via de achterdeur van Lichtpunt, tot veler vreugde, weer binnen.

Onze eigen Audrey hepburn

Sta me toe het onomwonden te zeggen: Sonja Cantré was een fantastische vrouw. En naast al dat hierboven samengevatte talent was ze verdraaid ook knap. Met haar altijd stijlvol gekapte donkere haar, fonkelende ogen, mooie stem, soms wat rare opvallende dictie, prachtige glimlach, en onmiskenbare grote présence en allure, was ze onze hoogsteigen Audrey Hepburn!

En als ze de voorbije jaren nog eens opdaagde in een reünie of iets in die aard, merkte je dat de leeftijd de elegantie en persoonlijkheid niet kapot gekregen had.

Wie hier op de omroep haar nog persoonlijk heeft gekend, laat niet na te wijzen op haar fijne, lieve, discrete en warme karakter en haar goed hart. Ze kon ook uitstekend koffie zetten. Galerij-houder Adriaan Raamdonck noemt haar de perfecte zichtbare onzichtbaarheid. Dank je Sonja Cantré, voor jou is televisie uitgevonden.Sonja Cantré, fantastische vrouw. Lees deze tekst ook op deredactie.be