Moeders, vaders, zonen, dochters

Ze zaten toevallig in hetzelfde journaal, twee moeders van dode zonen, van Sanda Dia en Aleksej Navalny. Annemie De Vel vroeg in een open brief om de ziel van Sanda te laten rusten. Tevergeefs. Haar verdriet wordt overstemd door harde oordelen en verdere polarisering.

Ljoedmila Navalnaja stuurden ze na de dood van Aleksej van het kastje naar de muur. Waar was zijn stoffelijk overschot? Het beeld van de kleine, warm ingeduffelde vrouw in dat onmetelijk witte en gure poollandschap sneed door merg en been. Toen de Russische autoriteiten het lichaam van Aleksej eindelijk overdroegen, moest ze bedelen om ergens een afscheidsdienst te mogen houden. Wat een tragedie. Ljoedmila leek wel Antigone, die haar dode broer niet mocht begraven van de koning, omdat hij staatsgevaarlijk was. Maar Antigone overtrad het verbod en gehoorzaamde aan andere, aan menselijke wetten.

Requiescat in pace. Het is zoveel doden niet vergund. In de documentairereeks “Het nieuwe ijzeren gordijn” was Rudi Vranckx getuige van een uitermate lugubere opdracht in Oekraïne. Militairen – vrijwilligers –  gaan er op zoek naar dode collega’s, die ergens op een slagveld zijn achtergebleven, in het puin van een huis, in een uitgebrande tank. Ze rapen letterlijk de menselijke resten bij elkaar en zoals het doodgravers betaamt kan er zelfs een morbide grap van af: “hé, je vergeet zijn voeten”.

In een loods leggen ze de bodybags op een rij. Daar proberen ze de slachtoffers te identificeren, zonder onderscheid te maken tussen eigen Oekraïense of vijandelijke Russische doden. Hoe moeizaam dat gaat, blijkt in Srebrenica, in Bosnië. Nog altijd worden daar slachtoffers gevonden van de genocide van 1995 en zijn er identificatieteams aan het werk.

Mijn hart is bij alle moeders, alle vaders die hun zonen en dochters nooit te ruste kunnen leggen. Die hen zien vertrekken uit Afrika, maar nimmermeer iets vernemen uit het zogenaamd beloofde land. Die hen niet terugvinden in het puin van Gaza.   

Onlangs ben ik een naam gaan inspreken in Kazerne Dossin. Cyrla Bursztyn, een Joodse huisvrouw van 57, werd op 8 augustus 1942 vanuit Mechelen met het VIIIe konvooi naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Een graf heeft ze nooit gekregen. Op de herdenkingsmuur in Mechelen vind ik een foto van Cyrla, met nogal ongetemd haar, een mooie bloes en oorbellen.

Misschien is haar ingesproken naam en leeftijd nu een immaterieel grafmonument. Het project “Elke naam telt” wil alle 25.843 uit België weggevoerden op die manier postuum eer betonen.

Dat zouden we ook voor al die andere doden moeten doen. De mensen zonder graf, die wegwaaien uit de bladzijden van de krant.

Tertio, 20 maart 2024. Beeld: Pieta van Käthe Kollwitz.

Lof van het liggen

Tussen de eeuwenoude Memlings in het Museum Sint-Janshospitaal in Brugge is een engel geland. Voorover op de buik, de magere benen en voeten naast elkaar, de enorme vleugels gevouwen. Hem of haar? Ik heb geen ambitie om knopen door te hakken over het geslacht van de engelen, maar voel wel de aandrang om die donzen vleugels te aaien. Liggende Arcangelo II is een nieuw kunstwerk van Berlinde De Bruyckere. Geen gevallen engel, verduidelijkte ze toen ik met haar kon spreken: deze engel is aan het rusten. Hij/zij heeft onze angsten en onze twijfels meegenomen in deze houding. Diep ontroerd ben ik door de zoveelste liggende figuur in de kunst die mijn pad kruist. Een piëta van Käthe Kollwitz, een overleden mijnwerker van Constantin Meunier.

Er zijn gelukkig ook vrolijke afbeeldingen. Romeinen die aanliggen voor de maaltijd of madame Recamier op de sofa met haar naam. Reclining nudes, een schaal fruit binnen handbereik, de blik verleidelijk op de toeschouwer gericht. Tussen twee haakjes: die odaliskenpose werd door de Guerilla Girls (terecht) gebruikt als protestbeeld bij hun slogan: “Moet een vrouw naakt zijn om in een museum te hangen?”

Liggen, zitten, staan, lopen. De mens in oplopende volgorde van activiteit. Ik hou nogal van het eerste stadium en niet alleen in de kunst. Wie ligt is zeer kwetsbaar. Wie naar de liggende kijkt, is getuige van iets intiems. Op een zomermiddag was ik eens in slaap gevallen onder een boom in het park. Enkele dagen daarna zei een vriendin: ik heb jou zien liggen, maar jij mij niet.  Grappig ook, die werkwoorden staan, zitten, liggen. Zij staat in het onderwijs, hij staat met de vroege, zij zit in de vishandel, hij ligt gelegerd in Duitsland.

Je uitstrekken op de grond biedt een volkomen ander perspectief, van plafondscheurtjes tot sterrenhemel. Je bent evenwijdig aan de horizon. Dat voelt vrijer en ruimer. Aan kinderen hoef je dat niet uit te leggen; die zoeken de grond vanzelf wel op, of het nu hoogpolig tapijt of mals gras is. Een volwassene die ter aarde ligt, ontregelt de orde der dingen. Hoewel. Aan een dakloze in een slaapzak lopen we inmiddels achteloos voorbij. Een man in pak op de grond: daar schiet meteen iedereen op af. Ik verzin het niet, het is bij wijze van experiment uitgetest.

Liggen is geenszins synoniem van lui zijn. Wie al eens yoga of meditatie beoefent, kent de praktijk van actief te liggen en elk onderdeel van je lichaam te voelen. De vreugde van het weten dat je ligt. “Ik lig languit lig in mijn huid te zingen”, dichtte Hans Andreus. Laten we onszelf maar wat meer horizontaal klasseren dit jaar. En dwarsliggen als het moet.

(Tertio, 31 januari 2024)

Over bloembollen en kalenderblaadjes

Het was een zomer in blessuretijd. De egel bleef op bezoek komen, schemering na schemering. We aten buiten en vroegen ons af: zal het morgen nog eens kunnen? En de dag erna opnieuw. De buddleja bloeide een tweede en een derde keer en ontving de laatste zespotige klanten van het jaar. We ruimden de zonnebloemen op en plantten een nieuw abrikozenboompje.

Nu valt het niet meer te ontkennen: takken en kalenders laten hun blaadjes los. De wintertijd wenkt. Het acute besef van de kortende dagen is als een blauwe plek waar ik soms op duw om de pijn te voelen. Winter is coming.

Men zegt dat tijd subjectief is, nu eens stroperig traag en dan weer voorthollend – Virginia Woolf schreef dat ze de tijd wilde vastprikken met haar pen. Ik houd een zeef met grote gaten vast waar de dagen zomaar, als ik even niet oplet, doorheen vallen. Zit er nu alweer een weekendkrant in de bus? Heb ik dinsdag en donderdag misschien overgeslagen?

Daar moet ik aan denken als ik over Ferdinand Verbiest lees, de 17e-eeuwse West-Vlaamse jezuïet die de steven naar China richtte en hofastronoom van keizer Kangxi werd. Verbiest stelde vast dat de oude Chinese kalender niet spoorde met wat hij las in de hemel. En hij loste dat probleem op door een schrikkelmaand te schrappen. Met enorme gevolgen, want voor elke beslissing werd toentertijd de kalender geraadpleegd. De gewone Chinezen begrepen niet wat er gebeurd was. Een volle maand verdwenen? VRT-collega Veerle De Vos schrijft in haar nieuwe boek met verve over het Chinese avontuur van Verbiest, 400 jaar na zijn geboorte. Ook toen vielen de kalenderblaadjes snel. “Naar welke tijd of plaats waren die dagen heen?”

Er is ook zoiets als een persoonlijke kalender, een tijdsindeling met dagen “voor” en dagen “na” een geboorte, een sterfdag, een eerste kus. De grote en de kleine waterscheidingen van het leven. Zelfs toen ik als student nerveus was voor een examen op pakweg 6 juni, en ik in de koelkast een potje yoghurt met als houdbaarheidsdatum 10 juni vond, dan was ik blij: wauw, goed of slecht examen, die yoghurt zal nog eetbaar zijn!

Hoe dan ook, de winter is niet mijn seizoen. Ik kijk allerminst uit naar “de feesten”. Valt er iets te vieren misschien? Wapenfabrieken draaien overuren voor nieuwe en oude oorlogen; de aarde beefde in de bergen van Marokko en Afghanistan; over Libië spoelde een zondvloed van Bijbelse proporties. Slachtoffers van seksueel misbruik in de kerk hebben ons hun nooit geheelde wonden laten zien. Overal overheersen brutale stemmen, winnen autoritaire leiders verkiezingen. Terwijl het de warmste zomer ooit gemeten was. Maar vooruit. Optimism is a moral duty, naar het schijnt. De meeste mensen deugen. Wie zoekt, die vindt overal ook “kleine goedheid”. En als ik nu bollen in de grond stop, krijg ik narcissen in de lente.

Tertio, 18 oktober 2023

Niets te doen

Stiltetuin Halen

Mijn zoon is doodop van al die zomerkampjes, zegt een moeder in de krant. Op een andere bladzijde lees ik over subscription fatigue, het gevoel van abonnees van streamingdiensten die het allemaal niet bekeken krijgen. Rusten is er niet meer bij in de zomer. Elke liefst onvergetelijke vakantiedag moet volgepropt met ervaringen, vastgelegd op foto, gedeeld op sociale media. Laatst waren we een dagje aan zee waar we op een affiche alle evenementen van de maand zagen staan. O wat een geluk, er was die dag niets te doen!

Beleving is het modewoord. Een beetje museum moet een belevingsparcours hebben. Elk dorp zijn festival, elk park zijn pop-upbar. Waarheen, wanneer, kunnen we afspreken, zijn er nog kaartjes? Nee, dan hebben we al iets anders. Missen we iets? Oei, een dubbele boeking. File, geen parkeerplaats, overvolle trein. En we moeten nog zoveel must-sees afvinken. Stress! Wat is dat toch? Angst voor de lege agenda, de horror vacui?

We zijn ongelooflijk verwend in ons kleine land, waar de grootste popsterren langskomen, de beste orkesten. Niets dan respect voor alle culturele organisatoren die na de mokerslag van corona weer dapper rechtkrabbelen. Voor mijn werk hoor ik het allemaal bij te houden, al die tentoonstellingen en voorstellingen. Ik maak lijstjes met tips, niet te missen zus en zo, een best-of, met welke boeken in de koffer en welke podcasts in de oren.

Onlangs ging Pat Donnez met pensioen bij de radio. Hij vertelde dat hij er zich altijd heel bewust van was geweest dat hij schoonheid mocht ontdekken en promoten en daarvoor nog betaald werd ook. Dat besef ik ook. Ik ben er dankbaar voor, maar ik beken: bij mij heerst er net angst voor de volle agenda.

Natuurlijk is dit geen pleidooi voor lethargie. Wel mogen er wat minder prikkels in mijn hoofd. Ik probeer (!) zorgvuldig te kiezen, traag te savoureren in een rustgevende en toch niet geestdodende zomer. Naar de wolken kijken mag al eens helpen. Liggen als Snoopy op zijn hok.

Allez vooruit, drie tips om het af te leren. Trage, stille zomertips.

De jaarlijkse bedevaart naar Watou, waar mijn stap altijd vertraagt tussen kunst en poëzie. Ga er misschien even zitten in het bloementuintje genaamd “Verlies”.

Loop eens door Bergen, waar de Spaanse kunstenaar Jaume Plensa zijn beelden heeft neergezet. Ze zijn groot en stil tegelijk, met serene gezichten, gesloten ogen, een vinger voor de mond. Vriendelijke, ontregelende wezens.

Of breng eens een bezoek aan de weidse Stiltetuin. Steenkapper Hans Juchtmans heeft die liefdevol aangelegd in Halen. Elke eerste zondagmorgen van de zomermaanden kun je er wandelen, vertragen, kijken en luisteren. Her en der tussen het groen vind je een wijze uitspraak om te laten bezinken. De Stiltetuin is een plek waar je gewoon kunt zijn. “Er is hier niets te doen”, lacht Hans. En zo is het goed.

(Tertio, 2 augustus 2023)

Honderddagenvogels

Ze zijn er! Eerst horen, dan zien we ze. Zeven gierzwaluwen vliegen hoge rondjes boven ons huis en de stad. Ze duiken, fladderen, scheren, glijden, buitelen, zigzaggen als vanouds. Zie, zie, zie, ze zijn er weer.

Weken hebben we omhoog getuurd. Facebookpagina’s en waarnemingensites gevolgd. Gewacht. Getuurd. Gewacht. Het is te koud, te nat. Ze blijven in Spanje hangen, en gelijk hebben ze, maar wat duurt het lang. De vorige jaren hadden ze een vaste afspraak: 27 april in Vilvoorde.

27 april gaat voorbij, zonder zwaluwen. Het blijft grijs en fris. Enkele dagen later klopt mijn man opgewonden op het raam. Daar! Twee, vijf, zes, zeven. Eén acrobaat duikt naar beneden. We staan op straat te wijzen, te kijken, te huilen.

Gierzwaluwen zijn stuntvliegers die loopings maken, hemelbestormers, beweeglijke sikkels die het zwerk in stukken snijden. Prachtvogels die zich hoog in de lucht vermenigvuldigen terwijl je aan het kijken bent, of elkaar laag achternazitten door de smalle straten van de stad. Guido Gezelle liet ze zingen:

Zie, zie, zie,
zie! zie! zie!
zie!! zie!! zie!!
     zie!!!”
tieren de,
zwaluwen,
twee- driemaal
     drie,
zwierende en
gierende

Er vliegen veel zwaluwen in gedichten en spreekwoorden, sprookjes en fabels. Van de Utrechtse bisschop Radboud en zijn de hirundine, wellicht het oudste gedicht van Nederland, in het Latijn geschreven rond het jaar 800, tot Jules Deelder die sec noteert: De eerste zwaluw waargenomen. Hans Dorrestijn, groot vogelliefhebber, is tegendraads en geeft niet om gierzwaluwen. Akelige, lawaaiige vogels. Dat gesnerp de hele dag boven je kop. Onaangepast, asociaal. En als ze per ongeluk op de grond landen, dan kunnen ze niet eens meer opvliegen.

Hoe dat komt, vertelt de Engelse dichteres Anne Stevenson met een oud verhaal. Toen de Grote Raaf de dieren schiep, mokten de zwaluwen over hun korte vleugels. De Raaf had oren naar hun klachten en gaf ze grote, gebogen vleugels, scherp als messen. Dit is de deal, zei de Raaf: ik geef jullie de hele hemel in ruil voor jullie rust op aarde. En hij gooide de gierzwaluwen de lucht in, never to return.

Salangaan of Indische gierzwaluw is de scoutstotem van onze zoon, die we voor de vierde lente missen. Er hangen speciale nestkasten aan het scoutslokaal. Voorlopig zonder succes; die beesten zijn kieskeurig.

Gierzwaluwen zijn Onze Lieve Vrouw-vogels, omdat ze arriveren in mei. Honderddagenvogels, omdat ze hooguit drie maanden hier blijven om hun eieren te leggen en uit te broeden. In mei, juni en juli tekenen ze onze luchten vol ingewikkelde Burda-patronen. Daarna zetten ze onherroepelijk koers naar het zuiden, tot de evenaar, tot in de punt van Afrika soms. Ze eten al vliegend en vliegen al slapend. Biologen hebben nog lang niet al hun mysteries uitgeklaard.

Na negen zwaluwloze maanden zijn ze er weer. Het wiel van de seizoenen wentelt voort. En zeven zwaluwen maken de lente wel. We horen en zien ze, we horen en zien je. Zie! Zie! Zie? Zie je? Zie je, zie je wel?

(Tertio, 10 mei 2023)

Raadsels

Onlangs genoot ik het schandalig grote voorrecht om naar de schilderijen van Johannes Vermeer te gaan kijken, nog voor het storm liep in het Rijksmuseum in Amsterdam. Op enkele collega-journalisten en museummedewerkers na waren de zalen leeg. Ik had alle tijd en kon voor elk van de 28 schilderijen zolang als ik maar wilde blijven staan. Je de ogen uit de kop kijken, bestaat die uitdrukking?

In het “Rijks” ontmoette ik schrijfster Tracy Chevalier, bekend van de prachtige roman “Het meisje met de parel”. Haar fictieve verhaal over Johannes en zijn fictieve model Griet werd later ook verfilmd. Sindsdien is “Het meisje met de parel” zowat de Mona Lisa van het noorden geworden, een magneet voor kunstminnende pelgrims uit de hele wereld. Toen het interview afgelopen was dwaalden we samen van het ene naar het andere schilderij van Vermeer. We deelden onze verbazing. “Maar wat zijn ze toch allemaal aan het doen?” vroeg Chevalier zich fluisterend af.

We zien een vrouw in een helderblauw jak die een brief in handen heeft. Haar gezichtsuitdrukking is onpeilbaar. Goed nieuws of slecht nieuws? Billet-doux, “Ik maak het uit” of is het een doodsbericht? Een andere vrouw kijkt op van haar schrijftafel, pen in de hand. Ze kijkt dwars door de vierde wand, recht naar ons, met een enigmatische glimlach. In de stille interieurs met het veelgeprezen spel van licht en schaduw van Vermeer duiken mannen met breedgerande hoeden en zwierige mantels op. Ze schenken wijn voor meisjes. Waarom? Wie zijn dat? Wat voeren die zeventiende-eeuwers toch allemaal uit? Vermeer is mysterieus. Er is geen sleutel die op zijn schilderijen past. En dat prikkelt de verbeelding.

Enkele weken later sta ik in Bozar in Brussel naar heel andere schilderijen te kijken, van de Zweedse Hilma Af Klint (1862-1944). Raadselachtig is hier nog een understatement. Af Klint schilderde in trance; de bonte kleuren en symbolen werden haar ingeblazen door hogere geesten; ze hoorde bij verschillende esoterische genootschappen. Daardoor kwam het dat haar enorme oeuvre tot lang na haar dood in het verborgene bleef. Nu ben ik een van de vele honderdduizenden mensen die naar haar schilderijen komen kijken. Ik voel me … puzzled. Een onvertaalbaar woord.

Er is zoveel dat we niet rationeel kunnen bevatten en dat zich des te intenser aandient, raakt en roert. Het zou best kunnen dat al die mysterieuze kunst het hoofd van een mens op hol brengt. Dat toeschouwers zich gefrustreerd en teleurgesteld afkeren. Of zichzelf in vraag stellen: ben ik hier nu te dom voor, ontgaat mij iets? 
Mij biedt het mysterie van de kunst troost. Het helpt om te navigeren door het leven met een rugzak die ook vol raadsels zit. Laten we het maar ootmoedig toegeven: de vraagtekens winnen het altijd van de uitroeptekens. Wat zij die grossieren in uitroeptekens ook mogen beweren.

Oorlog, misdaad, natuurgeweld, de dood van een kind. Vragen zonder antwoord, waarmee we moeten leven. Leben Sie jetzt die Fragen, schreef Rilke in een brief. De raadsels van Vermeer en Af Klint, die blijven me achtervolgen tot in mijn dromen.

(Tertio, 1 maart 2023)

Wachtpost, uitkijkpost, uitwijkpost

Laat nog niet alle hoop varen. Haast u naar perron 4 of 10 van Brussel-Noord en laat u languit neervallen op zo’n lange houten bank. Haast u, het zijn de laatste. De NMBS – of is het Infrabel – dankt deze banken met eeuwigheidswaarde af en vervangt ze door metalen ondingen. Aartslelijk, ijskoud aan de poep en met onderverdelingen. Armleuningen, naar het schijnt. Eigenlijk zijn die bedoeld om bepaalde mensen, dutjesdieven of daklozen, juist niet te laten leunen. De nieuwe banken doen me denken aan een kunstwerk van de vorige triënnale in Brugge. Om mensen zoals duiven weg te jagen, was een ronde houten bank bespijkerd met metalen pinnen.

In Brussel-Centraal en Brussel-Zuid is er nauwelijks sprake van zitplaats op de perrons. Ook hier is het survival of the fittest. Wie zo dapper en goed te been is om naar het station te stappen, lange gangen en diepe trappen te trotseren, wordt niet beloond met een bank die naam waardig en moet staande wachten op de trein der traagheid.

Publieke banken zijn een teken van beschaving. Dit gaat verder dan het openbaar vervoer. De bank is niet enkel wachtpost, maar ook uitwijkpost. Haast filmisch: een stilstaande fase in een wereld van haast. Op een bank kun je je afzonderen en mijmeren, een krant lezen, in een appel happen. Komt er iemand bij je zitten, dan gebiedt de beleefdheid dat je even knikt. Hé, nog een mens in de jungle. Misschien worden er een paar woorden uitgewisseld of vertelt iemand z’n hele leven zoals Forrest Gump.

Wat zouden geliefden zijn zonder banken? Van een eerste date tot een plek om buiten tijd en ruimte te flikflooien, zoals Georges Brassens zo mooi zingt: Les amoureux qui se bécotent sur les banc publics. Of om het uit te maken, op neutraal terrein. Filmisch alweer: de ene loopt weg, de andere blijft in tranen achter.

Hoe subversief is het om gratis op een bank te kunnen zitten, zonder te consumeren? Tenzij er een ijsjeskar vlakbij geparkeerd staat, dan wordt de verleiding wel erg groot. Het is ook weer typisch dat de bus- en tramhokjes in onze steden geprivatiseerd zijn. Je moet net niet betalen om op dat bankje – formaat 2,5 mens – te zitten, maar je bent willens nillens wel target van de reclameboodschap naast je. In Brussel zijn dat geen affiches meer, maar beeldschermen vol bewegende dingen die je moet kopen om gelukkig te zijn. Samuel Beckett schreef: We spend our life, it’s ours, trying to bring together in the same instant a ray of sunshine and a free bench.  

De bank is wachtpost, uitwijkpost, uitkijkpost. Om je kinderen in de smiezen te houden in de speeltuin. Om te genieten van majestueuze vergezichten of het wisselen van de seizoenen in een park om je hoek. Je perspectief op straat, stad en wereld verandert als je plaatsneemt op een bank. In de woorden van dichter Tom van Deel:  
Hier is een lege plek om van te leren –
ga zitten, en laat alle wanhoop varen.

Tertio, 16 november 2022

Water

Een jongeman uit Brussel verdrinkt in een steengroeve nabij Charleroi, een peuter in het zwembad van de buren in Hasselt, twee Poolse vrienden in de golven tussen Zeebrugge en Blankenberge. Op de Gentse feesten wordt Hakim moedwillig in het water gegooid. In de Middellandse Zee en in het Kanaal vergaan bootjes met migranten. Aan elk bericht over een verdrinking blijven mijn ogen haken, als had ik een zesde zintuig om dit nieuws te filteren uit de zee van gebeurtenissen. Sinds onze zoon Frederik in een kanaal viel.

Een kleine eeuw geleden bleef het al spoken in het hoofd van dichter Ed Hoornik.

Te Middelharnis is een kind verdronken.
Sober berichtje in het avondblad.

(…)

kranten waaien weg en zijn verouderd,
de dagen korten, nachten worden kouder,
maar over ‘t water komt zijn kleine stem.

Ik ben op mijn hoede voor water, had altijd al schrik van kopje-onder gaan. Echt goed zwemmen heb ik nooit geleerd. Desalniettemin trekt water mij aan, het uitzicht over een plas, de zee, een lome bocht in een rivier. Ik had deze zomer het geluk om zowel de Maas, de Rijn, de Elbe, de Trave en de Warnow te zien stromen richting zee. En vlakbij huis de Zenne, niet te vergeten.

Sitting on the dock of the bay, het gadeslaan van komende en gaande boten, geeft me een wijds en rustgevend gevoel. Maar er komt gelijk ook een afgrondelijke schrik van de boordsteen opzetten. Kinderen willen wegtrekken die te dicht bij de rand staan, liever in de verte kijken dan recht naar beneden, naar de naad waar land en water elkaar voorlopig nog in toom houden. Ook de waterspiegel draagt dubbelzinnigheid in zich. Erop of eronder? Gelukkig de wezens die met deze grens kunnen spelen, gelukkig de duikende aalscholvers, de springende vissen, de goede mensenzwemmers.

De kunsten zijn doorweekt van water, van marines op doek tot ontelbare liedjes down by the watersite. In de Kunsthalle van Hamburg bekijk ik de Tropfsteinmaschine van Bogomir Ecker. De kunstenaar laat de komende 500 jaar elke 20 seconden een druppel water neervallen, in de hoop dat er een stalactiet groeit. In de Sint-Jacobskerk van Lübeck luister ik naar een heerlijk concert op drie verschillende orgels. Bij het buitengaan zie ik een achterste kapel waarin een boot is gestrand. De kapel is gewijd aan alle verdronkenen.

In deze uitgedroogde zomer wordt duidelijk hoe waardevol en kostbaar water is. We proberen er zo zuinig mogelijk mee om te springen. Een tip: zet een teiltje in de gootsteen, vang het spoelwater van groenten- en handenwassen op. Je staat versteld hoeveel dat op het eind van de dag oplevert om dorstige planten te begieten.

Het water zet ons een neus, schudt ons door elkaar met tekort en teveel, en dat maken we met z’n allen alleen maar erger. De Vesder, één zomer geleden een kolkende rivier die zoveel leed berokkende, is nu een ondiepe modderpoel.   Net als in de andere natuurelementen zit in water een scherpe tegenstelling vervat. Leven gevend, leven nemend water.

Kristien Bonneure – Tertio 31 augustus 2022

foto Jorge Vasconez – Unsplash  

Flower power

foto Meriç Tuna – Unsplash

“Iconisch”. Ik weet het, het woord wordt tegenwoordig te pas en te onpas gebruikt, maar het past wel bij een bekende foto uit de jaren zestig. Tijdens een mars op het Pentagon tegen de Vietnamoorlog steekt een jongeman een anjer in de loop van het M14-geweer van een militair. Vele betogers volgen zijn voorbeeld. Dichter Allen Ginsberg had al in 1965 opgeroepen om agenten, politici en journalisten te overladen met een massa bloemen. Bernie Bostons historische foto van 21 oktober 1967 is getiteld “Flower Power”.

Op de eerste dag van de Russische invasie in Oekraïne gaat een vrouw in het havenstadje Henichesk voor een Russische militair staan. Ze scheldt hem de huid vol en biedt hem een handje zonnebloemzaden aan. “Stop ze in je zak, dan zullen er tenminste zonnebloemen groeien wanneer jullie allemaal gesneuveld zijn.”

De soniashnik is de nationale bloem van Oekraïne. Niet toevallig werden er in 1996 symbolisch zonnebloemen geplant op de basis van Pervomaisk, waar voorheen Sovjetkernraketten hadden gestaan. Het land is bezaaid met velden vol helianthus annuus. Het is dan ook een reusachtige bron van inkomsten. Na Rusland is Oekraïne de grootste teler en zonnebloemolie is een belangrijk exportproduct. Er dreigt nu schaarste; zelfs de Belgische friet is in gevaar.

Het geel van een met-de-zon-meedraaiende bloem en het staalblauw van de hemel, dat zijn natuurlijk ook de kleuren van de Oekraïense vlag. De zonnebloem is intussen in de halve wereld uitgezaaid, in betogingen, op sociale media, op T-shirts en buttons, allemaal aangereikt uit solidariteit met Oekraïne.

Revolutie en verzet hebben symbolen nodig. De zachte kracht van bloemen. In 1974 steken betogers tegen de dictatuur in Portugal rode anjers in de knoopsgaten en de geweren van de oproerpolitie. In 2003 is er de Rozenrevolutie in Georgië, naar verluidt geïnspireerd door de oproep van een vroegere president om rozen in plaats van kogels te sturen naar de vijand. Kirgizië kent een Tulpenrevolutie in 2005, Tunesië een Jasmijnrevolutie in 2011, en in Wit-Rusland komen de voorbije jaren vrouwen in witte kleren en met witte bloemen op straat. Op gevaar van eigen leven.

Bloemen in geweerlopen duwen? Hoe naïef. We dachten het te kunnen redden met soft power. Maar daar zijn ze weer, de sabelslijpers, de vacuümbommen, de clustermunitie, de fallische raketten, de kepies.

Lies Van Gasse, een van de nieuwe Antwerpse stadsdichters, schreef:

Vroeger dacht ik, zonnebloem, er is altijd een hand
die je voor je uit kan steken om nee te zeggen.
Nee, van ga niet verder,
maar mijn blaadjes hangen en ik weet beter.
Het is de nee van wij kunnen niet meer terug.

De lente is begonnen. Het mooiste televisieprogramma, Gardeners’ World op de BBC, ok. Iets ontroerends noemen we ontwapenend. Was het maar waar dat bloemen ontwapenen. “In Ukraine’s fields the sunflowers blow. Between the crosses row on row.”

(Tertio, 23 maart 2022)

Met welwillende wensen

Op een koude, donkere en natte zaterdagochtend in de winter verzamelen vijfentwintig mannen en vrouwen op een klein kerkplein in het Waalse Prayon. In geen tijd worden de taken verdeeld en schieten ze in groepjes met auto’s vol materieel alle richtingen uit. In woonhuizen slopen ze vochtige wanden en breken ze vloeren uit; alles wat de watersnood kapot heeft gemaakt moet eruit. Ik sta versteld van zoveel efficiëntie en werklust. De groep TeamEclairs is al sinds juli élk weekend aan de slag.

Willy uit Hasselt vertelt hoe het water ook bij hem deze zomer dertig centimeter hoog tegen de garagepoort klotste. Het signaal om in de auto te springen en te helpen waar de nood nog veel hoger was. Deze mensen hebben vaak fulltimebanen in bedrijven, op school. In de weekends doneren ze zichzelf, hun tijd, spierkracht, benzine en aanstekelijk enthousiasme. Ze halen rommel weg, maar leveren vele kubieke meters hoop en solidariteit.

Op een koude, donkere en natte woensdagochtend in de winter mail ik naar het vaccinatiecentrum. Mijn eerste en enige shotje Johnson & Johnson dateert alweer van mei; ik kreeg een uitnodiging voor een boosterprik, maar wil die afspraak graag vervroegen. Geen twee minuten later belt een vrijwillige medewerker me op. Maandag of dinsdag Pfizer, past dat voor u? De prik is intussen gezet in het geoliede centrum waar tientallen vrijwilligers tegelijk in de weer zijn. Mijn wederhelft hoort ook bij die groep; hij rijdt al een jaar bejaarden naar hun spuitjes.

Mogen we 2021 het jaar van de vrijwilliger noemen? Of is dat élk jaar? Soms vullen ze schrikbarende gaten die de overheid laat vallen. Luisteren aan de zelfmoordtelefoon, palliatieve zorg bieden: blijkbaar heeft niemand daar geld voor over. “Gansch het raderwerk staat stil als uw machtige arm dat wil!” was de slogan bij een historische havenstaking in Nederland, begin 20e eeuw. Wat zou er gebeuren als vrijwilligers in de zorg, de sport, de cultuur, in al die verenigingen lekker in de zetel bleven zitten?

Vrijwilligerswerk geeft doorgaans een goed gevoel. “Wie een dag heeft meegeholpen, gaat voldaan naar huis,” zegt Philippe, de coördinator van TeamEclairs in Prayon. Een vrijwilliger met een burn-out moet ik inderdaad nog tegenkomen. Vrijwillig werk dat wordt ervaren als nuttig, maar betaald werk steeds vaker als twijfelachtig? Hier klopt iets niet.

Op veel werkvloeren kreunt het personeel onder te veel “gedoe”. Te veel vergaderitis, managers die het warm water heruitvinden, vervreemding. Het houdt een mens weg van wat hij graag doet en goed doet, of dat nu lesgeven, zorgen voor patiënten of cellospelen is. “The great job resignation” is blijkbaar een internationale trend. Een zinvollere baan zoeken, een opleiding volgen. Of ter compensatie in het weekend de handen uit de mouwen steken.

Vrij-willig. Uit vrije wil iets nuttigs doen voor iemand anders. Aan de Vesder spreken ze van bénévoles. Van het Latijnse benevolentia, welwillendheid. Ik wens er u veel van in 2022.    

Tertio, 12 januari 2022