Liefde die God welgevallig is, maar niet de kerk

Lucas Vanclooster over het boek “Mijn vader was priester, mijn moeder non” van Koen Wauters

Nu zowat allen in mijn omgeving, inclusief mijzelve, dubbel gevaccineerd zijn, vond ik het uiteindelijk tijd om een van de belangrijkste invullingen van mijn pensioen waar te maken: bejaarde mensen bezoeken in West-Vlaanderen, vooral ooms en tantes die ik graag mocht, en zuster Suus. Soeur Michael heette ze nog in het schooljaar 1960-61 toen ik bij haar in de derde kleuterklas van de Heilige Familieschool in Roeselare zat. Suus was toen 30, een jonge gemotiveerde frisse zuster die de grote klas (de achterhoede van de babyboom) met liefde en geduld aanpakte. Ik kan mij niet herinneren dat iemand ooit een lijfstraf kreeg. Wel beloningen en cadeautjes.

De kap over de haag

Het was een fijn en hartelijk bezoek bij Suus, in het gebouw van de Zusters van Liefde, tegenover het sloopklare oude H.Hart-ziekenhuis. Uiteraard meanderde het gesprek op de duur naar het priesterschap voor vrouwen (Suus zou dat perfect hebben gedaan) en uitgetreden nonnen. Het waren er nogal wat, de meesten gingen er met een priester vandoor. Zelf ken ik zeker drie koppels van “weggelopen” zusters en priesters. Voor zover ik weet waren ze gelukkig samen. En wat ik nog zekerder weet: het ging om erg waardevolle krachten in de kerk, de kloosterorde, het onderwijs. Mensen die enorm hard werkten, die jongeren en twijfelaars binnen het geloof konden houden. Helaas… de religieuze overheden vonden dat er geen plaats was in het instituut voor verliefden. Die uitstekende herders, leerkrachten of predikanten gingen na hun huwelijk als bediende of studiemeester door het leven. Zuster Suus bleef en werkte na haar pensioen in een vluchthuis.  

Nu heb ik een vierde zuster-pater-koppel leren kennen: An Verbeke en Herman Wauters. Hun enige zoon Koen, VRT-journalist, bekend van zijn uitmuntende wetenschappelijke verslaggeving onder meer over corona, heeft hun verhaal te boek gesteld. De journalist mag je niet verwarren met zijn verre achterneef en naamgenoot Koen Wauters, de eeuwige puberzanger, van wie de vader ook Herman heet. Laat ik het maar meteen bekennen, ik vind “Mijn vader was priester, mijn moeder non” (uitgeverij Pelckmans, 245 bladzijden) een schitterend boek, noodzakelijk en revelerend, fijn geschreven, aangrijpend en ontroerend, revolterend, historisch belangrijk wegens een knappe schets van het maatschappelijke en religieuze leven van de jaren 50 tot 70, toen Europa “était couvert de prêtres”, zoals Jacques Brel zong. 

Wakken en Tongerlo

Herman Wauters (°1931) is de zoon van een houtsnijder die ooit in Hotel Métropole in Brussel werkte. In 1950 treedt Herman in bij de paters in Tongerlo, omdat hij denkt dat hij het celibaat beter zal aankunnen in een gemeenschap. Herman wordt norbertijn Goswin, maar heeft een hekel aan die naam. Vanaf 1956 ontpopt hij zich tot een geboren prediker, leider van bezinningsdagen en steunpilaar van novicen. Een paar keert vertelt hij op de televisie over nieuwe opvattingen binnen de kerk. Als hij 10 jaar later uittreedt om te trouwen, leidt dat bijna tot een breuk met zijn familie. Gelukkig heeft Herman een veel jongere zus, Roza, getrouwd met de toen veelbelovende radiojournalist Urbaan De Becker, die het dakloze schaap een bed en voedsel geeft. Altijd geweten dat Roza en Urbaan ingoede mensen zijn; helaas overleed Urbaan 6 jaar geleden. Ironisch detail: als knaap was Herman een tijd de brieven-gobetween tussen een onderpastoor en een onderwijzeres…

Helemaal anders gaat het er aan toe in het bijzonder kroostrijke landbouwersgezin Verbeke in Wakken bij Waregem. Vader is ook melkventer en levert aan het plaatselijke klooster. Hij weet hoe bits het er daar soms aan toe gaat. Tot ongenoegen van die man zijn door de overdreven ijver van een lokale ronselaar al twee dochters non geworden, en nu gaat An(nie) (°1938) ook in het klooster.

Om persoonlijke reden vind ik een scène ten huize Verbeke na het overlijden van een kindje in een absurd oorlogsongeval het meest ontroerend. Elke zondag, terwijl moeder Verbeke alleen thuis de geschilde aardappelen in de pot laat glijden, vallen ook haar tranen in het zoute kookwater. Ik beleefde net hetzelfde na het afscheid van onze zoon Frederik.

In 1960 treedt An in. Ze kiest als nieuwe naam Helena, naar haar favoriete zus. In 1964 komt ze terecht in een school in Oostende, waar ze een enthousiaste en geliefde godsdienstlerares wordt, een zuster Suus. In 1965 zijn er de “eeuwige geloften”. De zusters-leerkrachten staan hun loon integraal af en krijgen 20 frank zakgeld per week van de orde. Als zij anderhalf decennium later de kap aan de kapstok hangt, beschouwt haar vader dat als een fijne revanche. “Toch één gered”!

Una giornata particolare

Het stond in de sterren geschreven – of in de palm van Gods hand – dat de paden van deze twee bevlogen mensen elkaar zouden kruisen. Dat gebeurt als Herman preekt over oecumene en nieuwe liturgie in Oostende, met An in het publiek. Na de lezing vraagt ze Herman om een “retraite” te leiden voor haar oudste leerlingen. Wat ze toen zelf niet beseffen, heeft de lezer meteen door (en de leerlingen ook): al van bij de eerste aanblik vallen die twee2 voor elkaar. “Je hebt een mooie trui aan”, zegt Herman. (Uit de beschrijving van die deftige grijze gebreide rolkraagtrui blijkt dat helemaal niet het geval te zijn.)

Het doet mij denken aan de prachtige film “Una giornata particolare” van Ettore Scola uit 1978. Die speelt in een appartementsgebouw tijdens een bezoek van Mussolini en Hitler aan Rome. Marcello Mastroianni vertolkt een eenzame homo die het gebouw niet uit durft. Sofia Loren in haar beste rol als huissloor hangt op het dak de was op, decoratieve witte lakens waartussen je kan verdwalen. Als Marcello haar zegt dat ze een mooie naam heeft, begint Sofia te duizelen. Niemand heeft dat ooit gezegd.  

Koen Wauters (°1972) heeft zijn roman opgevat als een epistologie met inleidende hoofdstukjes, waarvoor hij zijn informatie rechtstreeks bij zijn bejaarde ouders haalde, onder meer in een aanzet tot memoires van zijn vader en van lange interviews met hen. Ter geruststelling: Herman en An zijn nog in leven, fit en wel. Het boek bestaat vooral uit een erg ruime selectie uit de 200 brieven die de twee elkaar vanaf april 1967 schreven.  De post werkte toen nog…  

Tientallen keren rijdt Herman van Tongerlo naar Oostende (165 kilometer) of nog verder en soms via omwegen in een Fiatje 600. Een Fiatje 600! Een bolleke met een motortje van 767 cc achterin, topsnelheid 105 kilometer, bergaf en wind in ’t gat. Herman beweert dat priesters van de hiërarchie de raad kregen om een Fiat te kopen, wegens de verbondenheid van de Italiaanse industrie met het Vaticaan. Ik ken geen enkele priester of non met een Fiat. Maar goed, Koen reed tot na 2000 met een Fiat tot zijn vrouw er genoeg van kreeg.

Misschien wordt eens de nood zo groot alle dijken breken -Paul van Ostaijen

De brieven zijn van een aandoenlijke, authentieke, poëtische en platonische schoonheid. Herman en An hebben  de gave van het gesproken en geschreven woord, ze houden van poëzie, kleinkunst, het Franse chanson, Maurice Béjart. Ze bidden voor vrede in Vietnam, steunen de leerlingen die betogen voor Leuven-Vlaams en staan wat betreft het conflict in “het Heilig land” vierkant achter de joden en Israël. Wat het meest ontroert: na tientallen epistels heen en weer lijken An en Herman nog altijd niet door te hebben dat ze smoorverliefd zijn. Hun omfloerste gevoelens doen altijd een omweg via God. Hun brieven zijn gebeden. Het is Zijn wonderlijke liefde die ze aan elkaar doorgeven, om hun religieuze leven te verrijken.

Als je even langs de zee wandelt, groet ze hartelijk, en kus ze, laat de baren langs je benen strelen en bid een onzevader. Weet dat ik voor jou op dezelfde dag aan een kleine tafel zal staan, in mijn kamer, om voor jou het brood te breken en de beker door te geven. Dit is communie!  

Voor de lezer is het spannend afwachten tot het verlangen zo onomkeerbaar wordt dat ze eindelijk durven toegeven dat ze zoals Sofia en Marcello tussen de lakens moeten belanden, zij het dan niet bovenop een flatgebouw. Er volgen lange weken van twijfel. Ze waren toch uitverkoren! Ze weten dat ze moeten kiezen tussen elkaar of  hun oprechte roeping, hun werk dat ze graag en goed doen (werk, leven en mens zijn één). Een tijd laten ze zich vertragen door hardnekkige geruchten dat de kerk het celibaat in 1970 zal afschaffen. Maar in 1969 wagen ze de eenzame sprong in het duister, onzeker, bang, in armoede, bijna zonder kleren. En zonder enige kennis van het leven als gewone, onbeschermde, zelfstandige mens in de maatschappij. Voor al die jaren idealisme krijgen ze bij het afscheid een aalmoes. En nog oefenen ze geduld, gaan ze niet meteen samen wonen, lossen ze hun laatste verplichtingen voor de school en de orde in… Symbolisch verbrandt Herman kilo’s preken.

Zuster José

“Mijn vader was priester, mijn moeder non” bevat een paar nevenverhalen. Tragisch is het relaas van José, een zus van An. Ook zij maakt een exemplarische carrière in een kloostergemeenschap,  geeft leiding, steunt en helpt, motiveert en moderniseert. Tot er opeens een nieuwe overste opdaagt, een mannelijke geestelijke, die de vooruitgang vooral op seksueel vlak ziet. Hij moedigt lesbische relaties tussen de zusters aan en ziet voor zichzelf een rol in hun seksuele ontplooiing. Het lijkt wat op bepaalde Amerikaanse sekten, zelfs op de vrouwenbende van Charles Manson. Als José vaststelt dat enkele zusters eraan onderdoor gaan, grijpt ze in. Het komt haar duur te staan. Ze wordt gestraft en verbannen wegens insubordinatie en gebrek aan collegialiteit, belandt langdurig op een zijspoor en wordt ten langen leste bibliothecaris in Krottegem, Roeselare. Niet ver van zuster Suus.

Maar wat wil het toeval? Ik ging als tiener uitgerekend naar die bibliotheek, omdat die ook open was op zondagmorgen en de zuster-bibliothecaris nooit moeilijk deed over wat ik ontleende. Als een boek er niet was, mocht ik zelfs met een cheque naar papierhandel Hernieuwen om het aan te kopen of te bestellen. Dank u, zuster José.

Een tweede nevenverhaal doet afbreuk aan de mooie thematiek. Herman is een knappe man die enkele vriendinnen heeft. De belangrijkste is een ongelukkige vrouw die troost zoekt bij die welbespraakte pater die zo goed kan luisteren en alles begrijpt. Die relatie is maar een zwakke schaduw van de alomvattende passie voor Ann. Waarom staat die dan in het boek? Dat priesters bepaalde vrouwen konden bekoren, is algemeen bekend. Waarom zou uitgerekend een talent als Herman de uitzondering zijn?

Een derde zijsprong is een vaag plan om aan ontwikkelingshulp te doen in Chili. Daar komt niets van terecht, heeft de lezer al meteen door. Het boek had dus een bladzijde of 15 korter gekund. In de inleidende paragrafen en de vele brieven heen en weer zitten toch overlappingen die  vertragen en vaart wegnemen.

Hoogmoed komt voor de val

Maar alles samen is dit een humaan boek en een subtiele ontmaskering van “het rijke Roomse leven”. Het is complementair aan het ook sterke “De Onderpastoor” van Louis Van Dievel (2019, Uitgeverij Vrijdag, 400 blzn.), over Gilbert Verhaeghen, een progressieve populaire priester in het Waasland eind jaren 60.

Hoewel deze herder niets had met een vrouw en alleen tot ongenoegen van hogere kerkelijke overheden de zaak wat wilde opfrissen en verjongen, werd hij jarenlang gepest en tenslotte door de reactionaire onbarmhartige Gentse bisschop Leonce Van Peteghem overgeplaatst naar een onprettige landelijke parochie waar hij wegkwijnde. En dat alles terwijl een dalend aantal roepingen zich geleidelijk aankondigde.

Hoe is het in Godsnaam, jawel, mogelijk dat de machtige kerk zo lang heeft gedacht dat ze incontournable en eeuwig was, dat ze voetvolk genoeg had, dat ze prachtige dienaren zo maar kon wegsturen om al met al strikt persoonlijke redenen die op geen enkele wijze de religieuze pastorale  functie benadeelden? Wat een eigenwaan, wat een hubris, wat een dramatische zelfdestructieve misrekening! Zoveel decennia later denkt de kerk er nog altijd niet aan om die blunders recht te trekken. Het is de verdienste van Koen Wauters en zijn ouders dat ze die historische tragedie aan de hand van een persoonlijk verhaal eerbiedig en helder hebben verteld.

Lucas Vanclooster

Mijn vader was priester, mijn moeder non” van Koen Wauters verschijnt op 8 september 2021 bij Pelckmans.

Permeke in Oostende: “Hij schildert de zee van binnenuit”

Oostende stelt in de Venetiaanse Gaanderijen – ook een erfenis van Leopold II trouwens – bijzondere schilderijen en tekeningen van Constant Permeke tentoon. Vergeet de clichés: Permeke gebruikt meer kleur dan u denkt om zijn stad en zijn vissers te typeren. Acteur Jan Decleir kruipt in de huid van Permeke om u rond te leiden.

Nochtans is Permeke geen geboren Oostendenaar; zijn vader was uit West-Vlaanderen weggetrokken en Constant ziet het levenslicht in Antwerpen. Op zijn vijfde komt het gezin naar Oostende. Constant verlaat de stad om te studeren, leeft korte tijd in Sint-Martens-Latem, woont tijdens de Eerste Wereldoorlog in ballingschap in Groot-Brittannië en keert in 1919 terug naar Oostende, voor tien enorm vruchtbare jaren.    

Tussen de vissers

Permeke kiest ervoor om te wonen en werken aan de oosteroever, bij de vuurtoren, tussen de vissers, zegt Els Vermeersch, curator van de expo “Over Permeke. Met de klankkleur van een basviool”. Van het mondaine Oostende – casino, renbaan, koninklijke gaanderijen – is aan die oostkant niet veel te merken. Het is een arme visserswijk. Waar nu, honderd jaar later, sjieke appartementen verrijzen.

“Als Permeke een wandeling op de dijk wil maken, dan moet hij de boot nemen,” zegt Els Vermeersch. Dat is in die tijd een roeiboot met een “jolleman” aan de riemen. Op de tentoonstelling zijn verschillende schilderijen van kloeke jollemannen te zien, met sterke diagonale lijnen en veel beweging en spierkracht.

Constant Permeke maakt enorme houtkooltekeningen van vierkante vissers of een imponerende vissersvrouw met gekruiste armen. Het zijn geen portretten, zegt Els Vermeersch: “Hij komt los van het letterlijk portretteren en wil universele types afbeelden. Hij wil de visser tonen in zijn pure karakter, op een expressionistische manier. Kijk naar de handen. Handen in de zakken, handen in de zij, de kromgewerkte handen van de zeebonk waaraan een vinger ontbreekt.”

Ik schilder niet zoals ik zie, maar zoals ik meen gezien te hebben

Permeke geeft zijn ogen de kost op de kade of op zee en verwerkt dat later op zolder in zijn atelier. “Met de klankkleur van een basviool,” schreef zijn vriend Karel van de Woestijne over hem. Els Vermeersch: “Hij vervormt de werkelijkheid om zijn eigen verhaal te vertellen.” Of zoals hij zelf zei: “Ik schilder niet zoals ik zie, maar zoals ik meen gezien te hebben.” 

Ook tijdgenoten komen aan bod. Toch is de stem van Permeke uniek, zegt Els Vermeersch: “Ensor en Spilliaert bekijken de zee vanaf de dijk; Permeke, die opgroeit op een woonboot, later zelf een boot koopt en vaak de zee opgaat met vissers, schildert de zee van binnenuit.” Een mooi voorbeeld is het vroege werk “De baadster”: de zee kolkt van licht en kleur rond het stipje van de zwemster. 

Drie kwart van de werken in Oostende komt uit privéverzamelingen. Permeke was en is ook internationaler dan je zou denken, stipt Els Vermeersch aan, “de kunst van Permeke stopte zeker niet aan de grens van Vlaanderen.” In de catalogus is een optelsom gemaakt: bijna 1000 tentoonstellingen, 40 procent daarvan in het buitenland.  Zo toont het werk “De lastdrager” op de achterzijde zijn internationale paspoort, met vignetten van vroegere tentoonstellingen, van Beauvoorde tot Shanghai. 

De Permeke-expo is op de voorziene datum geopend, ondanks corona. Zomaar vanaf de dijk binnenwaaien gaat voorlopig niet. Bezoekers moeten reserveren; er kunnen acht mensen per kwartier binnen. Acteur Jan Decleir kruipt in de huid van Constant Permeke in de Erfgoedapp. Er is een speciale versie voor kinderen, en ook slechtzienden of slechthorenden komen aan hun trekken. De expo loopt tot na de herfstvakantie.

Ook bijzonder: de foto’s van Maurice Antony van het gezin Permeke en de vissers op de oosteroever.

Lees dit artikel met audio en video op vrtnws.be

De kolibrie, de lijster en de salangaan

Over “De kolibrie” van Sandro Veronesi – een persoonlijke bespreking door Lucas Vanclooster

De voorbije decennia zijn we bepaald verwend met schrijvers uit Zuid-Europa. In Spanje brak de reus Antonio Muñoz Molina door, vooral met zijn epos “De nacht der tijden” dat zich afspeelt bij het begin van de Spaanse Burgeroorlog. Voorts zijn er twee Javiers: Marías en Cercas. Uit Italië kwamen Paolo Cognetti, Paolo Giordano of Sandro Veronesi van het meesterwerk “Kalme chaos”. Voor mijn part mogen deze heren snel de Nobelprijs literatuur krijgen, al vind ik dat die bekroning nu eerst een paar keer naar Afrikaanse en Arabische vrouwen moet gaan.

Vorig jaar verscheen “Il colibri” van Sandro Veronesi (°1959), intussen keurig vertaald als “De kolibrie” (Prometheus, 330 bladzijden). Toen ik het kocht, wist ik helemaal niet waar het over ging. Spoiler alert: de hoofdpersoon verliest zijn zus Irene en dochter Adèle. De Italiaanse critici riepen dit werk, dat ik maar aarzelend een roman noem, uit tot het boek van het jaar. Bij ons waren de recensenten wat sceptischer. Ze vonden dat hoofdpersoon Marco Carrera toch wel heel veel rampspoed beleefde of over zich uitriep. Ik denk dat onze critici het niet helemaal begrepen hebben. Danny Ilegems van Humo bekeek “De kolibrie” wel vanuit een interessante invalshoek en noemde het een boek over de liefde in alle mogelijke aspecten.

Wat ik hier schrijf, is geen recensie maar een persoonlijk verslag van een bijzondere leeservaring. Op 1 januari van het vervloekte jaar 2020 verloren wij onze geliefde 21-jarige zoon en broer. Zijn totem bij de scouts was salangaan, gierzwaluw. Hij verdronk in het kanaal van Vilvoorde na een nieuwjaarsfuif. Het kwam in het nieuws, want mijn arme jongen was eerst vijf dagen vermist. De maand januari was hectisch en dramatisch. Niets verschrikkelijkers had ons kunnen treffen.

Na zes weken beproefde ik moeizaam mijn routine weer op te nemen, te werken, iets te betekenen voor mijn 19-jarige dochter (totem: lijster). Mijn interesses zegden mij niets meer. Ik had niet eens gemerkt dat er zo iets als corona de wereld was binnengeslopen. De quarantainemaatregelen en de plotselinge lente legden een tweede en een derde laag van vervreemding over ons leven, wat ook betekende dat de salangaan al tot het definitieve verleden behoorde, tot het pre-coronatijdperk. Alleen kunst (Jan Van Eyck, Kris Martin en Keith Haring – waar de salangaan en zijn lief dol op waren), poëzie en boeken over rouw en verlies van Manu Keirse, P. F. Thomése en Guillaume Van der Stighelen konden mij boeien en troosten. Twee andere dikke romans die ik normaal met belangstelling zou hebben gelezen, lieten mij steenkoud.  

I can’t go on. I’ll go on.

Als motto voor “De kolibrie” koos Veronesi bovenstaand citaat van Samuel Beckett. Ik kan niet verder. Ik ga door. Het beschrijft exact hoe ik mij voel. “De kolibrie” speelt in de periode 1960-2030 maar is niet chronologisch opgebouwd. Allerlei gebeurtenissen uit die tijd, vooral in Italië, passeren de revue.

“De kolibrie” is verre van een traditionele roman. Er zijn verhalende hoofdstukken, jawel, maar de lezer krijgt veel informatie via telefoongesprekken, andere dialogen, dromen, een zakelijk feitenrelaas en een inventaris van de met herinneringen beladen bezittingen van de overleden ouders. Ik vond de vermenging van klassieke en nieuwe technieken heel geslaagd.

Hoe dan ook, na lezing van bladzijde 1 tot 330 was ik zo gepakt, dat ik onmiddellijk opnieuw naar het begin ging en weer begon te lezen, maar dan wel chronologisch. Gelukkig vermeldt de inhoudstafel wanneer de bijna 45 hoofdstukken zich afspelen. Het werd een wonderlijk, fijn lees-experiment, want de emoties die Veronesi opwekt, verdiepten zich nog.

Een klein vogeltje

Marco Carrera, zoals Veronesi geboren in 1959, kreeg de bijnaam kolibrie in zijn jeugd toen hij door een groeistoornis erg klein bleef. Dat kwam na een medische kuur goed. Luisa, de grote liefde van zijn jonge jaren, gaf hem, onwetend over zijn kindertijd, opnieuw die koosnaam, omdat hij haar deed denken aan een kolibrie, die ongelooflijk snel zijn vleugels uitslaat en toch ter plekke blijft. Mijn zoon kreeg de totem salangaan omdat hij nooit stil zat, doorheen het leven gierde, hard ging.

Marco en Luisa hebben als volwassenen nog altijd een hartstochtelijke geheime platonische affaire. Omdat ze maar één keer seks hadden, in hun puberteit, verkeren ze in de waan dat ze hun partner niet bedriegen. De lezer volgt hun verhouding in brieven, prentkaarten, mails, sms’jes en andere communicatie. Ook de verstoorde relatie met zijn broer Giacomo, die destijds op dezelfde Luisa verliefd was en die naar de Verenigde Staten vluchtte, wordt via alternatieve zogenoemd sociale media verteld.

… naar het rijk van de regengod, waar hij of zij woont te midden overvloedig voedsel en copieuze rijkdommen.

Marco, Giacomo en Irene zijn de kinderen van een intellectueel koppel dat een schijnbaar gelukkig huwelijk kent, maar dat kreunt onder allerlei spanningen. “Ze waren niet voor elkaar gemaakt. Eigenlijk is niemand voor iemand anders gemaakt. Sommigen zijn zelfs niet voor zichzelf gemaakt.” Alleen Irene heeft dat door. Ze heeft alles door. Tijdens een vakantie aan zee pleegt ze zelfmoord in een baai met erg gevaarlijke draaikolken. Op dat ogenblik  liggen haar ouders en Marco te vrijen op het strand, in het geval van haar broer en Luisa dus de enige keer, terwijl Giacomo stikjaloers rondzwerft.

Dat ze de bijna voorspelbare suïcide niet hebben kunnen voorkomen omdat ze alleen met hun eigen besognes bezig waren is een levenslang trauma voor de andere gezinsleden en zeker voor Marco, die zijn oudere zus mateloos bewonderde. Het is enigszins vergelijkbaar met de vroege ochtend van 1 januari. Terwijl onze zoon al dood in het kanaal lag, waren zijn onwetende geliefden vlakbij nog aan het feesten. Maar wie sterft door verdrinking, “gaat naar het rijk van de regengod, waar hij of zij woont  te midden overvloedig voedsel en copieuze rijkdommen”.

Marco Carrera, oogarts, wordt omringd door vrouwen die om de haverklap naar de psychoanalist trekken. Hij heeft een afkeer van die zielenknijpers. Toch zal de meest doortastende psycholoog, die in hoofdstuk 1 zijn leven in een ongewenste plooi duwt, hem uiteindelijk redden. Ondanks alle droefenis is “De kolibrie” een gematigd optimistisch boek. In alle ellende zit ook een kans op een oplossing en die kan je diep in jezelf vinden. Dit klinkt Dirk De Wachter-achtig, maar is het niet.

Het boek eindigt met een bijna idyllische euthanasie in 2030. Decor: een Italiaanse tuin, waar een aangenaam briesje doorheen waait. Kankerpatiënt Marco stapt uit het leven, in het volle besef van wat hij doet, omringd door alle overlevende personages, met wie hij zich verzoent, en die elkaar ook  de hand reiken. Kan het mooier?

Den draad

Herinnert u zich het sublieme VRT-televisieprogramma “In de Gloria”? Daarin vertolkte Frank Focketyn de oudere vrouw Liliane die in de waan verkeert dat er “een koord uit haar gat” komt. Ook in “De kolibrie” speelt een dergelijke draad een rol. Adèle, het dochtertje  van Marco, denkt dat een draad haar verbindt met de dichtstbijzijnde muur. Daarom staat ze altijd dicht tegen een wand en probeert ze te vermijden dat iemand achter haar voorbij loopt. Dat isoleert het kind in hoge mate.

Uiteindelijk brengt een psychoanalist, die weinig meer doet dan met het kind spelen, een verklaring. De draad, zegt hij, verbindt het meisje niet met de muur, maar met de te afwezige vader, van wie ze erg veel houdt, maar die ze mist. Het is een soort navelstreng. Marco en zijn vrouw accepteren de uitleg en gooien hun leven om.

Van dan af zorgt Marco vooral voor zijn dochter. De draad verdwijnt onmiddellijk, vader en kind zijn erg gelukkig. Alleen de moeder, airhostess, gaat ten onder aan de omkering van de taken. Dan komt ook de relatie tussen Marco en Luisa uit. De moeder gaat er met een Lufthansapiloot vandoor naar Duitsland, met medeneming van de dochter. Onmiddellijk is de draad daar weer.

Jaren later sterft Adèle in een bizar klimongeval. Haar klimtouw (de draad!) breekt, een hoogst uitzonderlijke gebeurtenis. De aankondiging van het tragische telefoontje dat alle ouders vrezen is een helse ervaring waar Veronesi twee ondraaglijk spannende bladzijden voor uittrekt.

Ik ben een sjikoel, een thaakil

Marco is nu iets waarvoor in de meeste talen geen woord bestaat, maar in het Hebreeuws, Arabisch, Sanskriet en Grieks wel. In die talen heet een man of vrouw die zijn/haar kind niet heeft kunnen redden of beschermen, respektievelijk een sjikoel, een thaakil, een vilomah of een charokammenos

Adèle heeft op het ogenblik van haar dood een dochter van twee, Miraijin, vader onbekend.  Grootvader Marco besluit om het kind op te voeden. Hij geeft job, reizen, vriendschappen, bezigheden op en wijdt zich helemaal  aan zijn kleinkind.    

En dan volgen twee van de meest fundamentele bladzijden, geniaal in al hun eenvoud, die ik ooit las. Ik moet mij beheersen om ze niet integraal te citeren. Ze zouden letterlijk opgenomen moeten worden in elk boek over rouw en verlies van een kind.

Wees een volle persoon

De psychoanalist vindt het een erg slecht idee dat Marco alles opgeeft om heel zijn bestaan ten dienste te stellen van zijn kleindochter. Zij kan in hem dan alleen maar een lege man zien die zijn leegte overdraagt op haar. Maar een kind heeft nood aan een volle opvoeder, iemand met sociale relaties, bezigheden, tijdverdrijf. Ook als die activiteiten het kind niet interesseren zijn ze noodzakelijk om invulling en zin te geven. Slagen hoeft niet, proberen volstaat, inspanning is leven.

De psycholoog raadt Marco ten stelligste aan om weer te gaan werken en zijn hobby’s op te pakken: tennis en gokken. Marco volgt de raad op, hij neemt zijn kleindochter mee naar de court, het casino  en gevaarlijke criminele goktenten. Het kind heeft daar niets aan, maar ziet een opvoeder die soms met andere dingen bezig is en daar voldoening in vindt.   

Toen mijn lieve salangaan verdronk wilde ik dat mijn verdere allicht korte leven (ik ga met pensioen) alleen uit verdriet zou bestaan, uit “berustende gedachten over wat had kunnen zijn en niet was geweest”. Dat ik alleen met rouw mijn vrouw en mijn lijster van 19 tegemoet zou treden. Niets boeide mij nog. Maar ik heb de plausibele raad van Veronesi opgevolgd.

Na het overlijden van Gabi Delgado, de zanger van DAF of Deutsch- Amerikanische Freundschaft, een elektropunkband uit de vroege jaren 80, haalden mijn vrouw en ik herinneringen op aan die cultgroep. Mijn dochter, die DAF niet kent en dat geenszins mist, luisterde geamuseerd, tot mijn verbazing en vreugde. Daarna dwong ik mezelf om in mijn archief allerlei oud papier uit mijn jeugd op te duikelen en in de tuin in de lentezon te bekijken. We voerden warempel een gesprek over de grafiek en foto’s en hoe lang het geleden was dat ik die dingen had bekeken.  

Mijn dochter zag haar vader zoals hij voor het tragische ongeval was. Mijn archief zal haar worst wezen, maar ze herkent mij opnieuw, die ouwe met zijn rare obsessies… Ik ben weer een volle persoon. (Hoop ik.)

Ontroering

Ik vind “De kolibrie” een meesterwerk. Naast de beklijvende inhoud – ik laat een paar knappe verhaallijnen en slimme intriges onvermeld – is het ook een stilistisch erg rijke, vaak meeslepende pageturner met verrassende uitgestelde cliffhangers, dikwijls Italiaans exotisch levendig en grappig, herkenbaar en empathisch. De vele zijsporen doen er niet echt toe, maar zijn er gelukkig wel.

De roman is ook een beklijvend, krachtig, moedig en noodzakelijk pleidooi voor echte vrijheid en waarheid, tegen populistische vrijheden, voor een waarachtige uiting van integere meningen, tegen leugen en demagogie en fake nieuws. Veronesi schrijft visueel sterk met een wonderlijk talent voor observatie van menselijke gedragingen. Het resultaat: een “vol” boek, over leven en dood, liefde en bedrog, lijden en verrijzenis. Een onmisbare roman voor wie moet leven met verlies, een literaire parel voor de hele wereld.

Lucas Vanclooster – recensie voor het cultuurmagazine “Ambrozijn”, april 2020

Moge de Heer openen: “De testamenten” van Margaret Atwood

10 september was P-day, “Publication day” voor de langverwachte roman van de Canadese Margaret Atwood die een vervolg breide aan haar 35 jaar geleden geschreven “The handmaid’s tale”. Naast de marketingcampagne kun je niet kijken. Het is een interessant en vooral razend spannend vervolg, vanuit een andere hoek bekeken, dit keer mét hoop.

De drukte die met “The testaments” gepaard gaat, de “hype and hooplah” zoals een Britse krant schrijft, doet aan Harry Potter of Dan Brown denken. Boekhandels in Londen openden om middernacht de deuren om “The testaments” te slijten; sommige vrouwelijke klanten waren uitgedost als “dienstmaagd”, met rode cape en witte hoed. 

De bijna 80-jarige Canadese Margaret Atwood gaf een internationale persconferentie in Londen (zie verder in dit artikel) en een lang gesprek met haar, een theatershow eigenlijk, is live vanuit Londen in bioscopen overal in Europa en daarbuiten uitgezonden. Bij ons in Cinema Palace in Brussel. Het boek is ook al vertaald als “De testamenten”.

Als journalist kon ik het boek op voorhand al lezen, in drukproef. Dat gebeurt wel vaker, maar nu moest ik een contract tekenen om voor 10 september niets prijs te geven, op straffe van schadeclaims. En toch, ondanks veiligheidsmaatregelen die niet zouden misstaan in Gilead, de dictatuur waar Atwood over schrijft, raakten via internetwinkel Amazon enkele honderden boeken vorige week al tot bij Amerikaanse lezers. Embargo doorbroken dus, en daarop verschenen de eerste besprekingen van het boek. Een ongelukje, of hoort dat ook bij de hype?

Straks vertel ik meer over “De testamenten”, maar eerst even situeren hoe het boek zich verhoudt tot de bekende tv-serie, want dat is wellicht waar de meeste mensen het verhaal van kennen. De tv-reeks, met Elisabeth Moss in de hoofdrol, startte in 2017. Reeks 1 is gebaseerd op “The handmaid’s tale” van de Canadese schrijfster Margaret Atwood, een boek uit 1984. De tweede, derde en straks vierde reeks afleveringen komen uit de koker van tv-scenaristen. 

Atwood was enkel adviseur van de reeks. Ze is er wel een grote fan van, meer nog, ze vertolkt een piepklein rolletje dat kan tellen: in een heropvoedingskamp geeft ze het hoofdpersonage Offred een klinkende oorvijg. Naar eigen zeggen bracht die scene Atwood vreselijk van streek.

“Het verhaal van de dienstmaagd” speelt in een Amerika dat de religieuze dictatuur Gilead is geworden, waar alles volgens bepaalde Bijbelinterpretaties moet verlopen. Omdat het geboortecijfer is ingestort, worden de weinige vruchtbare vrouwen verplicht om kinderen te baren als “dienstmaagden”, in dienst van hooggeplaatsten.

Bij elke eisprong worden ze ritueel verkracht,  in de hoop op een kind. Ze zijn louter baarmoeders, zogenaamde “kostbare vaten”. In Gilead heersen terreur, lijfstraffen, executies, sadisme, maar ook materiële en geestelijke armoede. Er zijn geen media, geen boeken. “Een Verlammingsbewind”, blikt iemand terug in “De testamenten”.

En zo stap ik de duisternis binnen, of het licht.

Het boek “Het verhaal van de dienstmaagd” eindigde onbeslist. “En zo stap ik de duisternis binnen, of het licht,” zegt dienstmaagd Offred wanneer ze door bewakingsagenten wordt opgehaald uit haar huis. Het was een open einde dat veel vragen opriep: zou ze naar een volgend huishouden worden gebracht? Zou ze worden vermoord? Of kon ze ontsnappen?

Drie vrouwen, drie stemmen

Margaret Atwood vermijdt om op dàt moment de draad op te pikken, Offred te blijven volgen en op die manier te concurreren met de tv-serie. Haar vervolg “De testamenten” start 15 jaar later in Gilead. Het verhaal wordt verteld door Agnes Jemima, een jong analfabeet meisje dat geboren en getogen is in Gilead en door Daisy, een tiener in buurland Canada. Het lot van beide meisjes blijkt verbonden en levert een spannende plot op, waarbij ze allebei van identiteit of naam veranderen. 

De derde verteller schraagt het verhaal en dat is een personage dat we kennen uit de eerste roman en uit de tv-reeks: tante Lydia. De “kampbewaakster” die de dienstmaagden in het gareel houdt en enerzijds vreselijke lijfstraffen uitdeelt en zich anderzijds als een troosteres der verdrukten gedraagt. 

We krijgen de memoires van Lydia te lezen, die ze stiekem aan het papier toevertrouwde. In tegenstelling tot alle andere vrouwen in Gilead mogen tantes wél lezen en schrijven. Hun gemeenschap lijkt op een streng klooster en bezit een “Hildegard-bibliotheek”. Genoemd naar de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen? Een typisch donkerzwart grapje van Atwood.

Via tante Lydia springen we vooruit en achteruit in de tijd. We komen te weten hoe het er 15 jaar later aan toegaat in Gilead maar vooral wat er vroeger is gebeurd en hoe het komt dat zij zelf tante Lydia werd. Hoe ze vroeger rechter was, hoe ze opklom in de gevestigde macht van Gilead, tot de positie van spin in een web van intriges. Lydia is een complex en boeiend personage. Haar memoires staan bol van vitriool en zwarte humor. 

De pen als wapen

Schrijven is een daad van verzet in Gilead. “Pen is nijd” heet het officieel. Het is een thema dat vaker opduikt in het werk van Atwood, zoals in “De blinde huurmoordenaar”, het boek waarmee ze ooit de Bookerprijs won. Denk ook aan de voorgangster van Offred, een dienstmaagd die zelfmoord pleegde. In een plint in haar kale kamer had ze “Nolite te bastardes carborundorum” gekrast, “Laat de smeerlappen je niet klein krijgen” in het Latijn, zagen we in de tv-reeks. In het boek van 1984 was dat nog “Nolite te in capite sedendum”, “Laat ze niet op je kop zitten”. Dat éne zinnetje gaf Offred veel hoop.

“De testamenten” biedt opnieuw veel stof tot nadenken, maar het is ook een pageturner, een thriller bijna. In dat opzicht heeft de vaart van de tv-reeks wel een invloed gehad op het nieuwe boek, zelfs soms wat té veel. Om de leespret niet te vergallen vertel ik niets over hoe, waarom, wie en wat. Die spanning is één reden waarom het boek zo goed is. 

Een andere troef is het veranderde perspectief. Het eerste boek kroop onder het vel van een dienstmaagd, diepte de psychologie uit van eenzame opsluiting, van slingeren tussen doodsangst en machteloosheid. 

Dat werkte: alle lezers (en later kijkers) identificeerden zich met het slachtoffer, dienstmaagd Offred. Ook in het echte leven, vooral sinds Donald Trump op het toneel verscheen. Vele keren trokken hedendaagse vrouwen een rood-wit kostuum aan om te protesteren tegen de afbraak van vrouwenrechten. Omdat er aan het recht op abortus wordt getornd in de Verenigde Staten en elders in de wereld. Omdat een presidentskandidaat “Grab them by the pussy” zegt. Omdat een vrouw niet wordt geloofd als ze getuigt tegen een opperrechter over zijn misbruik. 

“De testamenten” ruilt het perspectief van  de dienstmaagden in voor dat van de tantes, dubbelzinniger dan je zou denken. Ze staan uiteraard hoger in de Gilead-hiërarchie, ze verdedigen de ideologie, maar ze twijfelen ook, staan voor dilemma’s, vechten interne vetes uit.  Als lezer voel je je soms ongemakkelijk: wat zou ik doen in zulke omstandigheden? Me aanpassen, kop-in-kas houden of toch iets proberen te veranderen op gevaar van eigen leven? 

Een derde reden om “De testamenten” te lezen is dat er hoop in doorschemert. De dichtgetimmerde dictatuur Gilead vertoont barsten. En meer verklap ik niet … Margaret Atwood zegt zelf in haar nawoord:

Totalitaire regimes kunnen van binnenuit afbrokkelen als ze niet voldoen aan de beloften waardoor ze aan de macht zijn gekomen, ze kunnen van buitenaf worden aangevallen, of allebei. Er zijn geen onfeilbare methodes, want maar heel weinig in de geschiedenis is onfeilbaar.

En een vierde reden is de taal, het talent van de pen van Atwood, precies formulerend, heel scherp en geestig. Ook dat doet je op je stoel schuiven: mag je lachen met een dictatuur? Met tantes die namen hebben van verboden schoonheidsproducten en modemerken zoals Immortelle, Gabbana of Estée?

Invloed van de wereld, invloed op de wereld

Margaret Atwood zelf wilde na 35 (!) jaar een vervolg schrijven op “Het verhaal van de dienstmaagd” omdat lezers “maar bleven vragen wat er na het einde van die roman gebeurde”. In haar nawoord verduidelijkt ze:

… die antwoorden veranderden naarmate de maatschappij zelf veranderde, en mogelijkheden werkelijkheid werden.

Toen “Het verhaal van de dienstmaagd” verscheen noemde de schrijfster dat geen toekomstroman. Alles wat er in werd beschreven, was ergens ter wereld, ooit in de geschiedenis al eens gebeurd. Vrouwen het recht op onderwijs ontzeggen, hen reduceren tot baren, hen verplichten zich van top tot teen te bedekken, hen naar strafkampen sturen, hen verminken, uitverkoren baby’s kweken als de nazi’s, baby’s stelen van opposanten zoals de Argentijnse junta deed …

Alles is ooit, ergens al eens gebeurd

Hetzelfde geldt voor “De testamenten”. Mensen worden samengedreven in een stadion, dat een openluchtgevangenis wordt (Chili, Rwanda…), vluchtelingen worden door een smokkelaar in een bootje gezet met te weinig brandstof … (elke dag op weg naar Europa).

Dat is de invloed van de wereld op Atwoods boeken, die op hun beurt ook invloed hebben op de wereld. Miljoenen mensen lezen ze, miljoenen mensen hebben de tv-serie gezien. Je hoeft je niet in een rood gewaad te hullen om te beseffen, net als dienstmaagd Offred, dat geen enkel recht vanzelfsprekend is, dat niets verworven is, dat een veilige, eerlijke wereld ontzettend snel kan kantelen. Een boodschap van formaat, een oproep om bewust en wakker te blijven. Maar laat dat het leesplezier van “De testamenten” niet vergallen.

  • “Het verhaal van de dienstmaagd” werd al eens verfilmd in 1990 door Volker Schlöndorff met een scenario van de Britse toneelauteur Harold Pinter. De roman werd ook een opera en een graphic novel.
  • De inkt van de “The testaments” is nog niet droog of het vervolg wordt ook voor televisie bewerkt, hebben streamingdienst Hulu en filmmaatschappij MGM al laten weten. De tv-serie “The handmaid’s tale” kaapte veel prijzen weg. Reeks 3 is volgend voorjaar te zien op Canvas.
  • Van de Engelse editie van het boek “The handmaid’s tale” zijn wereldwijd acht miljoen exemplaren verkocht.
  • “The testaments” staat op de shortlist van zes boeken voor de Bookerprijs, de belangrijkste letterenprijs in het Engels. De jury heeft de drukproef gelezen, want het boek ligt pas nu in de winkel. Op 14 oktober weten we wie wint.
  • Margaret Atwood won die Bookerprijs al eerder, niet voor haar bekendste roman “Het verhaal van de dienstmaagd”, maar wel voor “De blinde huurmoordenaar” uit 2000. De Canadese Atwood wordt binnenkort 80; ze schreef in haar lange carrière al tientallen romans, korte verhalen en dichtbundels. 
  • De schrijfster staat al jaren op het lijstje kandidaten voor de Nobelprijs Literatuur. Toen de Brits-Japanse schrijver Kazuo Ishiguro de hoogste prijs kreeg in 2017, verontschuldigde hij zich bij Margaret Atwood; hij vond dat zij de Nobel had verdiend. Misschien in oktober?
  • Sinds de tv-serie drong “The handmaid’s tale” door in alle geledingen van de popcultuur. Katy Perry droeg een dienstmaagdkostuum op de MTV Awards; internetfenomeen Kylie Jenner gaf zelfs een societyfeestje in het thema, maar dat kwam haar op veel kritiek te staan.
  • Waar komt dat kostuum vandaan?  Voor de witte kappen vond Atwood inspiratie in de verpakking van schuurpoeder “Old Dutch Cleanser”, een herinnering uit haar kindertijd die haar angst inboezemde. 

Lees dit artikel ook op vrtnws.be.

“Literaire rockster” Margaret Atwood: “Amerika verdedigt de vrijheid van het individu, maar niet van de vrouw”

De Canadese schrijfster Margaret Atwood hekelt het Amerika van Donald Trump bij de lancering van haar roman “The testaments”, het langverwachte vervolg op “The handmaid’s tale”.

Ze is bijna 80, de kleine, frêle, grijze Margaret Atwood, maar ze stapt wel rond op sneakers en voor de geboorte van “The testaments” lakte ze haar nagels felgroen, net als de cover van het boek. In de British Library werd ze een “literaire rockstar” genoemd, maar dat lacht ze weg. “Ik ben nog niet aan een overdosis gestorven.”

Waarom een vervolg op “The handmaid’s tale?” Omdat lezers erom vroegen, en omdat Amerika opschuift in de richting van Gilead.

Tijdens een internationale persconferentie haalt ze hard uit naar het Amerika van Donald Trump, dat volgens haar steeds meer op “Gilead” begint te lijken, de brutale religieuze dictatuur die ze portretteert zowel in “The handmaid’s tale” als in het vervolg “The testaments”.

Amerika staat erom bekend individuele vrijheid hoog in het vaandel te voeren, maar vergeet de vrijheid van vrouwen.

In verschillende Amerikaanse staten wordt getornd aan de rechten van vrouwen, bijvoorbeeld het recht op abortus. “Sommige maatregelen zijn bijna zo erg als in Gilead,” volgens de schrijfster. “Dingen uit het boek zijn ontsnapt in de echte wereld. Daar heb je als schrijver geen controle op. Maar het zou niet gebeuren in een wereld waar vrouwen beslissen over hun eigen lichaam.” 

Atwood haalt er de geschiedenis bij. Tijdens de Koude Oorlog waren de VS het democratische, vrijheidslievende alternatief. Na de val van de Berlijnse muur was de burger er gerust in, “want in de jaren negentig gingen we met z’n allen winkelen.” Maar de VS lieten sindsdien hun schaduwzijde zien, met als resultaat de verkiezingen van 2016 die Donald Trump aan de macht brachten. Geen wonder dat er betoogd werd in het kostuum van de “handmaids”, met een rode mantel en een witte kap.

Betogen in een “handmaid”-jurk wérkt: iedereen ziet je, niemand kan je iets maken. Je stoort niet, je bent zedig gekleed: geen blote schouder te zien.

De auteur deed onderzoek naar macht in dictaturen, want zoals ze al vaak zei: alles wat ik schrijf is ergens, ooit al eens toegepast of gebeurd. 
“Hoe komen mensen aan de macht, wat doen ze ermee, hoe rechtvaardigen ze wat ze doen?” Vandaaruit verkent ze hoe er barsten komen in zulke systemen. Want “elke utopie  – een verbeelde samenleving beter dan de huidige – bevat een stukje dystopie – een verbeelde wereld die slechter is. En omgekeerd.”

“Regimes kunnen hun beloften niet waarmaken; machthebbers staan elkaar naar het leven en er komen zuiveringen; misschien is er een aanval van buitenaf of komt er een nieuwe generatie op.” Al die elementen verwerkt Margaret Atwood in haar nieuwe roman.

Schrijven is altijd een daad van hoop

“De testamenten” zijn letterlijk de getuigenissen van drie vrouwen: een tiener geboren in Gilead, een in buurland Canada en een oudere machtsfiguur, tante Lydia. In Gilead zijn pen en papier taboe. “Schrijven is altijd een daad van hoop,” besluit Margaret Atwood, “want het veronderstelt een lezer.”

Met zachte stem en zonder bril leest ze voor wat tante Lydia, een van de hoofdrollen in “De testamenten” neerschreef:

“Alleen dode mensen mogen een standbeeld, maar ik heb er een gekregen terwijl ik nog leef.”

In de Londense boekhandels liggen de exemplaren van “The testaments” hoog opgetast, dit keer met een groene dienstmaagd op de cover. “Dit boek zal debat losweken en dat is goed,” zegt Sam, verkoper bij Hatchard’s, “Booksellers since 1797”. Het mag ook eens over iets anders dan de brexit gaan.

Lees dit artikel ook op vrtnws.be.

Terug van weggeweest: de mythe van de communistische aanslag tegen de Innovation

Alle respect en medeleven voor iemand die beide ouders verloor tijdens de grote brand van de Innovation in Brussel, het is ook begrijpelijk dat je dan op zoek gaat naar de oorzaak. Maar het besluit dat er een terroristische aanslag was, kan auteur Johan Swinnen niet hard maken in zijn nieuwe boek over dit inferno, is de mening van Lucas Vanclooster:

Die maandag 22 mei 1967 hadden mijn ouders blijkbaar weinig behoefte aan informatie. Tijdens het avondmaal bleef de radio stom, en vader schakelde de televisie maar aan net voor 20 uur. De legendarische weerman Armand Pien had het over de strakke wind die in de loop van de middag enkele keren gedraaid was en zo “het vuur” in alle richtingen aanwakkerde. Waar heeft die man het over? Dacht ik.

Ergste ramp in België

Dat werd snel duidelijk. Het hele journaal ging over de verschrikkelijke Innovation-brand, die nog niet was geblust, en die, zo bleek, zeker tientallen slachtoffers had gemaakt. Uiteindelijk werden officieel 251 doden geteld, maar wellicht zijn er heel wat meer slachtoffers, forensisch onderzoek stelde toen nog niet zo veel voor, en het vuur had zo hevig gewoed dat de stoffelijke resten van nogal wat mensen gewoon volledig verpulverd en verdwenen waren.

Hoe dan ook, de Innovation-brand is de ergste ramp die ons land in vredestijd trof.

Al decennia blijft de ramp mensen fascineren. Dit jaar zijn er, alleen al in het Nederlands, 3 erg boeiende, bijzonder leesbare en breed gedocumenteerde boeken verschenen. Ze focussen vooral op de oorzaak, en ze doen dat na ampel onderzoek door de auteurs van gerechtelijke dossiers, en nieuwe gesprekken met getuigen.

Kortsluiting of kaduke tl-lamp

Geert De Vriese en Frank Van Laeken houden het in “Inferno, de brand in de Innovation” bij de algemeen aanvaarde stelling dat een kortsluiting in een voorraadkamertje de ramp veroorzaakte.

In zijn “De brand in de Innovation” komt Siegfried Evens met een nieuwe goed onderbouwde theorie: vonken uit een kaduke tl-buis zouden opgehoopt gas uit een lekke leiding in datzelfde voorraadkamertje hebben doen ontbranden. Die drie auteurs verwerpen de these van een aanslag.

Sleutelroman

Volgens Johan Swinnen in de sleutelroman “Happening, de aanslag in de Innovation”” is de ramp wel het gevolg van een terroristische daad, door drie extreemlinkse bommenleggers. Extreem-links communistisch, jawel, de brand vond plaats tijdens een opvallende Amerikaanse veertiendaagse, in volle Vietnam-contestatie. Communistische actievoerders hadden al betoogd in de Nieuwstraat, voetzoekers gegooid, en er waren bedreigingen geuit…

Innovation-weesjongen

Johan Swinnen staat erg dicht bij wat er op die noodlottige 22 mei 1967 gebeurde: hij verloor zijn ouders in het vuur. Hij was toen 13. En hij had er bij kunnen zijn…

Alle respect en medeleven voor iemand die te maken heeft gekregen met een levensbepalende ingrijpende gebeurtenis van die omvang. En meer dan begrijpelijk dat hij als nabestaande op zoek gaat naar verklaringen, verantwoordelijken, daders, en zich laat meeslepen door een op het eerste zicht plausibel verhaal.

Swinnen baseert zijn roman op een opgenomen maar niet openbaar gemaakt gesprek met een vrouw die mogelijk betrokken was bij, nou ja, de aanslag. Hij combineert dat gesprek met een aantal opvallende feiten uit 1967. Maar de mayonaise pakt niet.

Bommenleggers zonder bom

De hele thesis van de drie bommenleggers kunnen we makkelijk weerleggen met deze simpele vaststelling: er was geen bom! Na de ramp heeft de politie ruim twee jaar lang alle mogelijke getuigen, aanwezigen, voorbijgangers, overlevenden en nabestaanden grondig aan de tand gevoeld.

Sommige ‘getuigen’ kwamen met verregaande verhalen over verdachte sujetten die raar of nerveus deden, of vreemde zaken scandeerden. Dat heeft nergens heen geleid. Niemand, ik herhaal werkelijk niemand van die getuigen, geen één, had het over een explosie, een knal, een ontploffing.

Ook een brandbom, of om in het juiste taalgebruik te blijven, een molotov-cocktail, heeft niemand opgemerkt. Of waren de daders genieën die een stille bom hadden ontwikkeld?

Anarcho-communistische ULB

De bewering dat docenten scheikunde van de ULB de bom mee hadden gefabriceerd is te knotsgek voor woorden. En al even vreemd is de vaststelling dat er onder bepaalde ULB-studenten een zekere nervositeit heerste en dat ze vanaf de middag met transistor-radio’s aan hun oren liepen alsof ze op belangrijk nieuws wachten.

Neen, de omroepen zaten toen aan de beide zijden van de taalgrens helemaal vast in een staatsmonopolie en in die tijd duurde het zelfs bij een apocalyptische calamiteit uren voor het nieuws de media en de bevolking bereikte. Daarover heeft radiojournalist en ooggetuige Urbaan De Becker tien jaar geleden in Keerpunt op Canvas treffend en met veel ironie verteld.

Dan maar een terreurdaad door brandstichting? Ook dat lijkt weinig waarschijnlijk. Het vuur is het eerst opgemerkt om 20 over 1 in een opslagplaatsje van strand- en communiekledij. Dat magazijntje zat goed verborgen achter de rekken en stands, totaal onzichtbaar voor wie niet vertrouwd was met die afdeling van het enorme warenhuis.

Een medeplichtige

Een communistische medeplichtige bij het personeel? Ongeloofwaardig. Uit alle gesprekken blijkt dat het personeel van de Innovation daar erg graag werkte, verknocht was aan de onderneming waar een voorbeeldige sociale vrede heerste, en dat de collega’s prima met elkaar konden opschieten, als vormden ze een grote familie.

Welke onverlaat zou dan het hele bedrijf en zijn mede-werknemers aan zo’n gevaar blootstellen?

Uit het onderzoek blijkt ook dat er in de weken voor de ramp geen persoonlijke conflicten vermeld werden. Dat een personeelslid, dat nog rokend uit het self-service-restaurant kwam, een sigarettenpeuk in het magazijntje zou hebben gedoofd, is niet aannemelijk. De meest verregaande bewering in “Happening” is dat parket, politieke overheid en Innovation de piste van de aanslag na één week in de doofpot stopten, om de bevolking niet te verontrusten… Alsof een accidentele brandramp minder verontrustend zou zijn dan een geplande aanslag… Alsof een directie die een loopje neemt met de brandveiligheid het publiek geruststelt…

De werkelijkheid is dat linkse activisten wekenlang van hun bed gelicht en terdege op de rooster werden gelegd, zonder resultaat. Overigens, er kwam ook nooit een ernstige opeising van de “aanslag”.

De roman vermeldt ronkende krantentitels over terreur die eerste week. Welgeteld één Vlaams orgaan, het sensatieweekblad KWIK, had als kop: “Wie heeft de massamoord in Brussel op zijn geweten?” Alle andere kranten brachten een veel voorzichtiger berichtgeving.

Er bestaan trouwens nog andere complottheorieën. Dat de CIA achter de brandstichting zat om de communistische actievoerders en links in het algemeen als voor de hand liggende verdachten in diskrediet te brengen. En dat eerste-minister Van Den Boeynants en bouwpromotor Charlie De Pauw op de kar sprongen om op de plaats van de oude Innovation een immense parkeergarage te bouwen. Bewijs: onder de nieuwe Inno, geopend in 1970, zit warempel een parkeergarage… Filmmaker Bram Van Paesschen spitte die mogelijkheden uit in een mockumentary een jaar of 15 geleden.

 

Architect baron Victor Horta, die de Innovation in 1901 ontwierp, waarschuwde al in de jaren dertig dat een brand in zijn gebouw een catastrofe zou veroorzaken, deels door de schoorsteen- en kachelachtige constructie van de centrale galerij met balkons en trappen en broze lichtkoepel, maar ook door de rommelige uitbreiding in belendende panden, met veel trapjes, doorgangen, dienstliften, luchtkokers, valse plafonds, kortom een kluwen, een labyrint. Op die 22 mei kwam daar de overdadige papieren, kartonnen en nylon decoratie voor de Amerikaanse veertiendaagse bij.

De brand is, door een kortsluiting of vonkende tl-lamp, ontstaan in een voorraadhokje, en nam uiterst snel een enorme uitbreiding.

De Innovation had geen sprinklersysteem. Drie interne brandweerlui probeerden met te kleine brandblussers het vuur te bedwingen. Het brand-alarm bleef quasi onopgemerkt in het lawaai van het warenhuis, waar verschillende belsignalen net het begin van de middagshift aankondigden.

De brandweer kwam twintig minuten later bijna voltallig ter plekke toen het gebouw al in lichterlaaie stond. Ze hielden zich vooreerst bezig met de redding van mensen op daken, luifels en vensterbanken. Hun voertuigen (toen allemaal al meer dan tien jaar oud), ladders en brandslangen waren ontoereikend om effectief te blussen.

De Nieuwstraat stond vol geparkeerde auto’s. De gitzwarte rook belemmerde elk uitzicht op de sowieso al veel te kleine slecht aangeduide en soms door publiciteit aan het zicht ontnomen of afgeschafte nooduitgangen. Het is allemaal sneu, tragisch, jammer, noodlottig. En de wind draaide, zoals Armand Pien vermeldde …

Lucas Vanclooster
Lees deze tekst ook op deredactie.be.

Woorden zonder muziek – Philip Glass

Wat een rijkgevuld, kosmopolitisch, multidisciplinair en vooral leergierig leven van een ‘uomo universale’. Dat is wel de conclusie als je de nieuwe autobiografie van componist Philip Glass gelezen hebt. De nieuwe, want in 1987 schreef hij er ook al één.

Tientallen opera’s en filmscores en veel ‘conventionele’ stukken als symfonieën, concerti of kamermuziek heeft Philip Glass (°1937, Baltimore) op zijn naam staan. ‘Einstein on the Beach’ was zijn eerste opera, en voorts is ook de muziek van de experimentele film ‘Koyaanisqatsi’ of van ‘The Hours’ erg bekend. Een jaar of twee geleden was hij nog in De Bijloke in Gent met ‘La Belle et la Bête’, de film van Jean Cocteau, waarvoor hij nieuwe muziek had geschreven. Toen mocht Cobra.be hem interviewen.

Géén minimalisme, géén herhaling

Eerst een misverstand de wereld uit helpen. Noem Glass geen repetitieve of minimalistische componist, “bij wie de naald in de groef blijft hangen”. In dat geval heb je slecht geluisterd naar alle subtiele veranderingen, zegt hij zelf. Glass vertrekt vaak van een kleine kern van twee, drie noten, en hanteert een techniek die hij ‘optellen en aftrekken’ noemt. Bezwerende muziek is het zeker; met cyclische ritmes, soms beschreven als “wielen binnen wielen”.

Platenwinkel

Glass is de zoon van een vader-platenhandelaar en moeder-bibliothecaresse, in een niet-gelovig joods gezin in Baltimore. Hoewel zijn moeder hem een leven van reizen en hotelkamers voorspelde als hij muzikant zou worden (en dat is zo gebleken), zet de kleine Philip door. Zijn eerste instrument is de dwarsfluit. Later volgt de piano. Van het conservatorium van Baltimore gaat het (als 15-jarige!) naar de universiteit van Chicago en daarna naar de beroemde Juilliard School of Music in New York.

Het was een doorgedreven klassieke opleiding. Glass heeft groot inzicht in en respect voor de componisten die hem voorgingen. “Muziek wordt wel eens omschreven in termen van ‘originaliteit’ of ‘baanbrekend’ (…). Voor mij gaat het bij muziek altijd om afstamming”. Later reist Glass naar Nadia Boulanger in Parijs en naar Ravi Shankar in India. Persoonlijke leermeesters vindt hij belangrijk.

Loodgieter en taxichauffeur

Nu is Glass de gevierde, productieve componist en leider van zijn ‘bedrijf’, maar in de beginjaren was het krabben. Met veel oog voor detail beschrijft hij zijn bijbaantjes om den brode: arbeider in een staalfabriek, verhuizer, loodgieter, taxichauffeur in New York. Jarenlang was hij ook de assistent van beeldend kunstenaar en vriend Richard Serra.

Er vallen (te) veel grote en kleine namen in dit boek. Glass heeft een enorm netwerk van artiesten, vrienden en mensen met wie hij samenwerkt(e), over de grenzen van de kunstdisciplines heen. Allen Ginsberg, Sol LeWitt, Doris Lessing,Martin Scorsese…, de lijst is eindeloos. Zijn eerste concerten vonden plaats in musea en kunstgalerieën. In 1969 werd hij uitgefloten in het Amsterdamse Stedelijk Museum en toen een toehoorder ‘mee kwam spelen’ op zijn piano, gaf Glass hem een oplawaai. En zeggen dat hij later zoveel werken zou schrijven met als thema geweldloos verzet.

Nog even over de centen: geld was nooit een taboe voor Glass, die zonder gêne reclame maakte voor een whiskymerk om z’n muzikanten te kunnen betalen. Muziek kun je verkopen, dat had hij in de platenwinkel van papa wel geleerd. Het laatste woord dat zijn moeder over de lippen kwam was trouwens…. ‘copyright’!

Azië

Al van in de jaren zestig reisde Glass naar India, over land, door Afghanistan en over de Khyberpas. Hij leerde veel van Ravi Shankar; hij verdiepte zich in de hindoeverhalen, hij bestudeerde het urenlange theater, dat als voorbeeld zou dienen voor zijn lange opera’s. Op zijn tientallen latere reizen zocht Glass in India vooral Tibetaanse boeddhisten in ballingschap op. Boeddhist, yoga- en tai chi-beoefenaar, vegetariër: Glass is het al meer dan een halve eeuw.

Zijn belangstelling voor maatschappij, wetenschap en ecologie zou uiteindelijk leiden tot een aantal grote werken: ‘Einstein on the Beach’ met Bob Wilson, ‘Satyagraha’ over Gandhi in Zuid-Afrika en ‘Akhnaten’ over de gelijknamige Egyptische farao. Glass neemt zijn tijd om het ontstaan en zijn werkwijze in detail toe te lichten. Vaak verlegde hij grenzen. Voor de film ‘Powaqqatsi’ schreef hij eerst muziek, nog voor er beelden waren. Van drie bestaande Cocteau-films maakte hij opera.

Wat een werkpaard, denk je als lezer en liefhebber. Iemand met veel vertrouwen in zijn kunnen, ook, en een tikje ijdelheid. Twijfel of zelfkritiek komt niet voor in z’n autobiografie. Als er slechte recensies waren van zijn werk, dan haalde hij naar eigen zeggen zijn speciale gen boven: het “het-kan-me-niet-schelen-wat-je-ervan-vindt-gen”.

Woorden zonder muziek’ leest vlot, maar de spreektalige stijl is soms vreemd. Wellicht is het boek gedicteerd. Hier en daar is er ook een overlapping. Voor een permanent reizende en lerende mens is Glass verrassend down-to-earth. Op het eind heeft hij het over muziek als ‘plaats’, ‘muziek denken’ en ‘muziek dromen’. En in zijn slothoofdstuk herhaalt (ja, herhaalt) hij meerdere keren dezelfde paragraaf met de wijze zinnen: “Openingen en afsluitingen, begin en eind. Alles ertussen gaat in een mum van tijd voorbij. Aan de opening gaat een eeuwigheid vooraf en op de afsluiting volgt er nog een, misschien wel dezelfde”.

[Woorden zonder muziek. Een leven in de muziek van Philip Glass is uitgegeven bij Hollands Diep, 2015, 433p]

De moord op Margaret Thatcher – Hilary Mantel

Hilary Mantel schuwt de controverse niet. Nadat ze enkele jaren geleden in haar historische turven ‘Wolf Hall’ en ‘Het Boek Henry’, waarvoor ze twee Man Bookerprijzen won, de fans van Thomas Moore de gordijnen in joeg, zijn het nu de aanhangers van Margaret Thatcher die paars aanlopen van verontwaardiging. Veel belangrijker is dat Mantel een bundel samenstelde met verbijsterend knappe en beklijvend bizarre verhalen.

Thatcher

Tussen haar historische epossen over de Franse revolutie en Hendrik de achtste door, heeft Hilary Mantel zich ontspannen door twaalf korte verhalen, die ze tussen de jaren tachtig en onlangs schreef, af te stoffen. Het was een gewiekst publicitair maneuver om van ‘De Moord op Margaret Thatcher’ het titelverhaal te maken. Enkele conservatieve politici, die niet kunnen lezen, lieten wel heel erg luidruchtige stoomwolken van verontwaardiging los. “Yes!“, zei Hilary.

Al in 1982, toen Maggie nog regeerde, liet de in 1999 overleden thriller-auteur Hardimann Scott in ‘Ongeketende Macht’ premier Thatcher ontvoeren en mishandelen door een IRA-commando. Op de cover van die roman stond een kaalgeschoren en geboeide Thatcher. Deernis was haar deel. Laat ons wel wezen, The Iron Lady is niet vermoord, en Mantel laat in het midden of dat in haar verhaal gebeurt. Een vrouw die wacht op de loodgieter, laat zonder dat ze het weet een terrorist binnen, die vanuit haar raam Thatcher, die aan de overkant van de straat een ziekenhuis zal verlaten, wil doodschieten. Zijn gereedschapskistje lijkt op de alaambak van een buizenfitter. Ja, er staat scherpe kritiek op Thatcher in dit verhaal, maar de eigenares van de flat poogt de moordenaar ook te weerhouden van zijn daad.

Filippica’s

In een van haar betere romannetjes, ‘Filippica’s’, heeft Amelie Nothomb het over een echtpaar dat in een buitenverblijf in Frankrijk dagelijks een buurman over de vloer krijgt. Die onaangekondigde bezoeken terroriseren na een tijd het koppel, vooral omdat de norse man nooit spreekt.

In ‘Sorry dat ik Stoor‘ gebeurt iets gelijkaardigs, maar dan bij een expat-paar in Saoedie-Arabië. De Pakistaanse bezoeker, die zich slinks en opdringerig naar binnen werkt, praat helaas wel, en heeft vuige bijbedoelingen. Mantel schetst genadeloos de totale vervreemding in dat onherbergzame en vreselijke land, onze bondgenoot in de regio, de verknipte man-vrouw-verhouding, het racisme tussen autochtonen en buitenlanders, blank en donker, rijk en arm, moslim en heiden.

In ‘Komma‘ sluipen de tienjarige Kitty en de iets oudere marginale Mary naar een obsederende landelijke villa. Kitty mag eigenlijk geen contact hebben met Mary, die uit een wel erg disfunctionele familie komt. Wat de meisjes in de spookvilla aantrekt, is een vreselijk gehandicapt jong menselijk wezen, zonder ledematen of uitdrukkingsmogelijkheden, dat op het terras, ingepakt in een deken, teder wordt toegesproken door zijn moeder.

Moord en vluchtmisdrijf

In ‘Hartsgeheim‘ organiseert een vrouw tegen haar zin een barbecue. Ze begint al af te ruimen, de vaat te doen en de stoelen omgekeerd op de tafels te zetten, als iedereen nog aanwezig is.
Op het ogenblik dat ze haar man betrapt terwijl die aan een jonge vrouw “nibbelt”, valt ze theatraal maar stokstijf dood. De buitenechtelijke handtastelijkheden waren nog maar even daarvoor begonnen, en hadden weinig verregaande of ingrijpende bedoelingen.

In ‘Wintertrip‘ trekt een koppel er even uit naar een ondergesneeuwde zuidelijke bestemming. Van het vliegveld brengt een vooraf betaalde taxichauffeur hen nog 100 kilometer ver over moeilijke bergwegen. De chauffeur is uiterst bars, als hij iets zegt, lijkt het alsof hij na elke zin het liefst een fluim zou laten volgen. Bijna ter bestemming gebeurt een wreed ongeval met vluchtmisdrijf.

In ‘Harley Street‘ zien we een morsig klein gynaecologisch centrum doorheen de ogen van de receptioniste in een centraal geplaatst glazen lokethokje. Alle dokters zijn verregaand cynisch, na hun uren doen ze nog abortussen en borstcorrecties, en de verpleegsters en werkvrouwen hebben lesbische relaties met elkaar.

Vaak zijn Mantels hoofdpersonages kinderen, jongeren of buitenstaanders die de ontrouw en de leugens van volwassenen vanuit hun invalshoek gade slaan en ontmaskeren. In ‘Wegens Mishandeling‘ heeft een meisje door dat haar vader, een advocaat, vermeende pro deo-zaken misbruikt om naar zijn minnares te vluchten. Als hij na de scheiding bij die minnares intrekt, doet hij krek hetzelfde met een nieuwe geliefde.

Fawlty Towers

Het meest hilarische verhaal is ‘Hoe Herken ik U?‘ Hilary Mantel heeft het over haar ervaring tijdens een lezing voor een boekenclub in een treurige havenstad. “Vele leden, ook vrouwen, hadden een baard”. Het verhaal roept herinneringen op aan Gerard Reve die in een of andere bundel zijn tragikomische wederwaardigheden ophaalt aan die keer dat hij stomdronken een publiek moest toespreken, en vragen beantwoorden die hij niet begreep waarop hij het publiek beaat glimlachend bleef aankijken. Of Paul Snoek die zo hoog op een podium zat dat hij zich scheef naar voren moest buigen om de aanwezigen te zien. Denk tenslotte aan de auteur van cowboyverhalen die in Wenen een exclusieve literaire club moet onderhouden in de film ‘The Third Man’ van Carol Reed.

Maar de kern van dit verhaal is het hotel waar Hilary Mantel de nacht moet doorbrengen. Dit is Fawlty Towers in het kwadraat. Geen Sybil, Polly of Manuel hier, alleen een zwaar mismaakt getergd meisje dat de koffers van de auteur drie steile trappen naar boven sleurt.

Upstairs Downstairs

Uiteraard zijn niet alle twaalf verhalen even sterk. Dat over de relatie tussen 2 zussen, een “normale”, nou ja, en een anorexische, kon mij niet echt boeien. En van ‘Eindpunt‘ kan ik mij met de beste wil van de wereld de intrige al niet meer herinneren. Maar dan volgt ‘Het Engels Instituut‘, dat aankomt als een trap in de buik. Neen, niet alleen bij rijke harteloze mensen in Mumbai, of in de 19de eeuw met het toen heersende feodale systeem, maar ook nu in Londen bestaan slavernij en misbruik van machteloos illegaal dienstpersoneel. Als de jonge verwende utter asshole Joshua bij wijze van straf niet meemag met zijn ouders op skivakantie, wreekt hij zich op de zwakste schakel in het huishouden: de buitenlandse poetsvrouw. Beroofd, verkracht en mishandeld zoekt zij een nieuwe baan in een ander aristocratisch huis, waar de butler, die slijmt naar boven en trapt naar onderen, geen begrip heeft voor haar gruwelijke ervaringen.

Geniaal

Met haar bijna voltooide Hendrik VIII-trilogie bewees Hilary Mantel dat ze een van de allerbeste hedendaagse auteurs is. Wie de sluwe kronkelwegen van intrigant Thomas Cromwell zo goed doorgrondt en weergeeft, moet op zijn minst even intelligent wezen… Hetzelfde geldt voor haar ontmaskering van de heilige Thomas Moore, als een fundamentalistische katholiek, die net zo meedogenloos als zijn rivalen mensen naar de brandstapel stuurde, maar die verkeerd gokte. In deze bundel exploreert ze andere facetten van heer veelzijdig talent: dat om taferelen van wantrouwen en ontreddering neer te zetten. Dit zijn geen brave leukerige vertellingen over kleine ontsporingen en misverstanden, maar bikkelharde relazen van ontwrichting van menselijke levens. Stijl en vocabulaire passen perfect bij de pijnlijke thema’s. De lezer knippert meer dan eens met zijn ogen bij de morbide vergelijkingen, de originele humor, de staaltjes visueel schrijf-meesterschap. Ik zie alleen Nobelprijs-winnares Hertha Muller in de buurt komen. Nog af en toe krijg ik de slappe lach als bepaalde knotsgekke scenes me weer te binnen schieten. Dit is de ultieme condition humaine, portretten van verweesde, verminkte broeders en zusters. Heer ontferm u over ons. En, dierbare Hilary, als u klaar bent met het verleden, schrijf dan please opnieuw eens een roman à la ‘De Moord op Margaret Thatcher’, over hedendaagse toestanden.

De Moord op Margaret Thatcher’, Hilary Mantel, Meridiaan uitgevers, 210 bladzijden.

Meneer Mac en ik – Esther Freud

I
In haar achtste roman ‘Meneer Mac en ik’ gebruikt Esther Freud (°Londen, 1963, dochter van Lucian en achterkleinkind van Sigmund) het historische verblijf van de Schotse architect Mackintosh in Suffolk als achtergrond van een dramatisch dorpsverhaal. Freud heeft zich erg goed gedocumenteerd over Mackintosh en zijn vrouw Margaret die ook een bekende kunstenares was.

Charles Rennie Mackintosh, de toen al internationaal gerenommeerde maar in zijn eigen land vaak miskende architect, ontwerper en kunstenaar komt net voor de eerste wereldoorlog van Glasgow naar een kuststadje aan de Noordzee. Zijn vreemde gedrag fascineert een deel van de autochtone bewoners, en wekt argwaan bij anderen. Hoedanook, hij gaat over de tong.

New kid in town

De 14-jarige Thomas Maggs, die niets over architectuur of kunst weet, slaagt er in om een goede verstandhouding op te bouwen met de inwijkeling. Dat ze allebei een klompvoet hebben, speelt zeker een rol bij het wederzijdse begrip.
Die klompvoet is Thomas toegebracht door zijn eigen vader, die zo wilde verhinderen dat zijn enige overlevende zoon ooit naar de oorlog zou moeten. De vader heeft een traumatische Boerenoorlog in Zuid-Afrika achter de rug. Daarna was hij een man van 12 stielen en 13 ongelukken, en raakte hij verslaafd aan whisky en Brits bier. Uiteindelijk neemt hij een weinig lucratieve pub over.

De zeebries krimpt

In het dorp zijn er twee pubs die op vijandige voet leven. De ene wordt bezocht door vissers en matrozen, zeelui kortom, de andere door boeren, ambachtslieden, winkeliers en landmensen. De strijd tussen zee en land scheidt ook het gezin Maggs in twee kampen. Thomas vermoedt dat zijn ruwe vader zijn voet onherstelbaar ontwricht heeft, niet omdat hij zou ontsnappen aan de gruwel van de oorlog, maar om te verhinderen dat hij ooit zou aanmonsteren op een boot.

Het dorp is populair bij toeristen en wandelaars en haalt een pak inkomsten uit kleine restauratie en de verhuur van kamers. De oorlog slaat die bron van inkomsten in een keer weg. De mensenstromen die nu opdagen, consumeren of kopen niets. Van het noorden naar het Kanaal trekken heelder regimenten soldaten van alle mogelijke korpsen; zij eisen kortstondig kost en inwoon op. Vanuit het zuiden zijn Belgen en andere vluchtelingen op weg naar Schotland.

De zee geeft en neemt

Verschillende dorpelingen verdronken in schipbreuken en kregen een zeemansgraf. Wie op het land overleed, ligt begraven op het kerkhof, dat evenwel zo dicht bij de white cliffs ligt dat stormen er soms een flinke hap uit nemen, zodat die doden met zerk en kist en al toch een laatste rustplaats in de golven vinden. De vader van Thomas zal op het einde trouwens verdrinken, niet in zee maar in minder romantische wateren.

Thomas laveert tussen strand en branding, net zoals zijn zus Anne die gaat trouwen met een meestal afwezige zeeman. De jongen twijfelt tussen een baantje aan land, touwslager bij voorbeeld, of een avontuurlijker bestaan op de oceanen.
Nieuwe beperkingen die met de oorlog te maken hebben, veranderen het leven van de kustbewoners ingrijpend. Na valavond mogen ze absoluut geen licht meer maken, zelfs buiten roken is verboden. Niemand mag nog een verrekijker bezitten. En contact met buitenlanders is uit de boze.

Mackintosh

In die omstandigheden begint het gedrag van Charles Rennie Mackintosh op te vallen en verdacht te lijken. Hij werkt net aan een grote reeks botanische schilderijen en daarvoor zwerft hij eindeloos doorheen de duinen. Met een verrekijker! En hij ontvangt correspondentie uit het buitenland.

Zijn eigen brieven geeft hij mee aan Thomas, zijn nieuwe jonge vriend die ook erg van de lokale fauna en flora houdt, om die in een naburig groter dorp te posten. Van daaruit bereiken die sneller Glasgow of Londen, waar zijn vrouw Margaret Macdonald meestal verblijft. Maar Anne is erg nieuwsgierig, ze stoomt de brieven open, leest ze, en plakt ze onhandig weer dicht voor verzending.

Margaret deelt Charles mee dat de politie haar brieven wellicht leest. Omdat Ann en Thomas de brieven ontcijferen, weet ook de lezer van ‘Meneer Mac en ik’, dat de relatie tussen de Macktintoshes niet bepaald gemakkelijk verloopt.

Spionage

De architect toont de tekeningen van zijn Glasgow School of Art aan Thomas die zonder ze te begrijpen toch aanvoelt dat het om belangrijke ontwerpen gaat. Het prikkelt zijn verlangen naar een beter leven. In het slothoofdstuk blijkt hij inderdaad weggeraakt te zijn uit de verstikkende omklemming van Suffolk.

De toenemende oorlogsinspanningen en de schrijnende armoede maken de dorpsbewoners almaar wantrouwiger. Bijgeloof schiet ook wortel. Veel mensen denken dat het aanhoudende slechte weer te maken heeft met de beschietingen aan de overkant van de zee. Ze horen de explosies en zien soms zelfs de rookpluimen.

Omdat Mackintosh raar spreekt, nou ja Schots dus, en altijd overal rondhangt, verdenkt men hem van spionage. Bij een inval in zijn woning ontdekt het gepeupel architectuurtekeningen met Duitse onderschriften, en brieven uit Rotterdam, Berlijn en Wenen. Bijna wordt Mackintosh gelyncht. Hij verblijft een paar weken in de nor. Deze ware feiten vormen de donkerste bladzijden in het leven van Mackintosh, die nochtans een overtuigde Britse patriot was.

Kijk kijk ne zeppelin!

‘Meneer Mac en ik ‘bevat een aantal pakkende scenes. De beschrijving van de dreigend laag overvliegende zeppelins in de nacht, de bombardementen en het neerstorten van het brandende luchtschip zijn onvergetelijk knap. Al even aangrijpend is het fragment waar Anne een al of niet uitgelokt miskraam krijgt.
Freud vertelt alles doorheen de ogen van de opgroeiende knaap die het ook niet allemaal begrijpt, maar wel de klappen krijgt waar hij helemaal niet om vroeg. De figuur van de hardvochtige vader en de verzoenende moeder krijgen geloofwaardig gestalte.

More! More!

Maar de ongelijke roman snakt naar meer dergelijke bladzijden. Meestal hanteert Esther Freud een wat zuinige afstandelijke stijl die niet beklijft. Op die enkele uitzonderingen na, waar ze dan erg hard toeslaat. Het gezin van Thomas, en Mackintosh krijgen reliëf en herkenbare thema’s, maar de vele andere dorpsbewoners en soldaten op weg naar het slagveld missen profiel en lopen wat verloren in het boek.

Wie Mackintosh, een van de belangrijkste moderne architecten van het begin van de 20ste eeuw, eens als romanfiguur wil beleven, zal ‘Meneer Mac en ik’ zeker appreciëren. Ook wie na de stortvloed publicaties over de eerste wereldoorlog bij ons benieuwd is hoe de bewoners van de Oost-Engelse kuststreek de geschiedenis ondergingen, wordt prima bediend. Voor de rest mocht het tegelijk iets minder en veel meer zijn…

[Meneer Mac en Ik, Esther Freud, uitgeverij De Bezige Bij Antwerpen Amsterdam, 2015,320 bladzijden]

Vicky & John – Louis van Dievel

Van het legenestsyndroom kunnen Vicky en John enkel dromen. Hun volwassen kroost keert terug naar huis, met in hun kielzog een aanhang om u tegen te zeggen. Tegelijk is dit een verhaal over een worstelende jeugd in de Kempen, met The Who als soundtrack.

Ten huize van John Boonen en Vicky Van Gorp in Kasterlee. “Ze hebben u wijsgemaakt dat hier een soortement familie Flodder woont, “ zegt de dochter misprijzend tegen een journalist die lucht heeft gekregen van de bizarre mensentuin op de Kattenberg. Het zootje Kempens ongeregeld in de nieuwe roman van Louis van Dievel is wel degelijk Flodder en ook wel een scheut New Kids erbij.

Leeg nest – vol nest

John en Vicky hebben vier kinderen grootgebracht, maar nadat de laatste het huis heeft verlaten, keren ze een voor een terug, wegens werk kwijt of huwelijk op de klippen. Niet alleen de kinderen, maar ook hun nabije of verre aanhang. De eerste die één van de lege kinderkamers in Kasterlee betrekt is een meer-los-dan-vaste vriendin van de zoon: Betty, “de coiffeuse van Lichtaart”. Lang nadat zij alweer verdwenen is, blijft haar zoontje Sammy achter; hij wordt de grofgebekte mascotte van de hele bende. Een andere kamer wordt verbouwd tot decor voor de modeltreintjes van een andere zoon en zijn vrienden. In de zomer verrijzen talloze tenten in de tuin, met wisselende bewoners.

Als Vicky en John op een leeg nest hadden gehoopt, dan zijn ze eraan voor de moeite. De beginscene zet de toon: als ze nog eens ongestoord willen vrijen op de keukentafel komt een van de zonen onaangekondigd op bezoek. Van Dievel beschrijft de ongecontroleerd ‘extending family’ in een snel tempo, met geestige overdrijving, (vermoeiend) veel details over hun seksleven, in een volkse taal.

Van moetens in de Kempen

In afwisselende hoofdstukken gaat het verhaal ook terug in de tijd, met flashbacks naar het jonge leven van Vicky en John. De rise and fall van het rockgroepje Long John B & the Bobcats (dat doet denken aan de Rotters Club van Jonathan Coe), de moeizame strijd van het jonge koppel om een eigen plek te veroveren in de verstikkende Kempen (die moeiteloos te vergelijken zijn met West-Vlaanderen in de jaren 70 en 80). “Moeten” trouwen, politiek dienstbetoon, generatieconflict… het passeert allemaal de revue.

Vicky & John’ is Van Dievels tiende roman. ‘De pruimelaarstraat’ over drie lustmoorden was genomineerd voor de Librisprijs, en voor ‘Hof van Assisen’, over de moord op een havenhoertje en het assisenproces dat er op volgt, kreeg de auteur de Hercule Poirotprijs. De schrijver staat daarnaast bekend als columnist voor deredactie.be. In zijn wekelijkse ‘Van Dievel Consulting’ is hij een verbale messengooier naar politici van alle kleuren en gezindten. Ook ‘Vicky & John’ is spits geschreven. Maar hier zet Van Dievel niemand in zijn hemd, integendeel, hij is mild voor het imperfecte leven, voor de scherven van het bestaan. Alleen jammer dat hij niet wat dieper afdaalt in de psyche van zijn personages, af en toe. Want ze maken toch wat mee.

[ ‘Vicky & John’ van Louis van Dievel is uitgegeven bij Vrijdag, 2015, 350p ]

Voet bij stuk – Joseph Pearce

In zijn amusante zevende roman ‘Voet bij Stuk’ beschrijft Joseph Pearce de vreemde lotgevallen van de literaire uitgeverij O@W. Na het ontslag en het overlijden van de oude directeur, evolueert de uitgeverij erg snel van een baken van ernst en cultuur naar een louter door marketing gedreven producent van gedrukt papier. Alles gaat aan het rollen als ‘n redacteur een vuistdik meesterwerk van een onbekende auteur in handen krijgt.

Emma Kranenburg is de hoofdredacteur en directiesecretaresse van Opperman en Winterberg, een ruim 100 jaar geleden gestichte uitgeverij van kwalitatieve en hoogstaande literatuur. O@W doet geen toegevingen aan de commercie en de heersende hypes en trends en houdt uitstekend stand in het snel wisselende literaire landschap waar fusies, overnames en faillissementen dagelijkse kost zijn.

Oplijsten

Directeur Otto Bakker en Emma, al drie decennia zijn steun en toeverlaat, een weduwe van middelbare leeftijd met twee erg ver uitgewaaierde succesvolle zonen, staan garant voor die authenticiteit. Hun enige motivatie is het behoud van echte letterkunde, van boeken die iets betekenen. De uitgeverij wordt daarvoor beloond: ze wint bijna alle literaire prijzen en de auteurs verkopen prima, ook in vertaling.
Onverwacht gaat de bejaarde maar flamboyante Bakker met pensioen. Hij wijst zelf zijn opvolger aan, Barbara van Halen, gepokt en gemazeld in de moderne bedrijfsvoering, met het hele holle vocabularium dat daarbij hoort. Joseph Pearcesuggereert dat Bakker Van Halen heeft gekozen op basis van haar kwaliteiten in bed, maar het is niet helemaal geloofwaardig dat de behoeder van succulente literatuur een opvolgster kiest die net niet analfabeet is.

Meenemen

Als Bakker onverwacht overlijdt, gaat van Halen voluit. Ze voert een terreurbewind over het personeel en bedreigt iedereen die niet aan haar kant staat met oneervol ontslag of erger. Literatuur vindt ze verouderd, schrijvers zijn zeurderige narcisten, de tijden veranderen, wie stilstaat sterft, enfin, u kent het jargon, ongetwijfeld sloeg het ook al toe in de sector waar u werkt helaas.
Maar dan duikt een merkwaardig manuscript van een volslagen onbekende auteur op. Het gaat om 1000 bladzijden van Nobelprijsniveau. Voor één keer zijn alle redacteurs het eens met Emma: deze roman is ronduit historisch, het beste wat O@W ooit uitgegeven zal hebben.

Uitrollen

Het zou zonde zijn om uw leesplezier te vergallen door hier de plot te verklappen. Hoe dan ook, de uitgave van het deus-ex-machinale meesterwerk geeft aanleiding tot een lawine van bedrog, chantage, vervalsingen en de complete teloorgang van O@W. Op het einde verandert de naam zelfs in K@K. Hebt u ‘m? Nu, de titel van de bejubelde roman was ook al “Schoon Schip”
Uit protest tegen de voorkeursbehandeling die het manuscript krijgt, overwegen de andere auteurs van het fonds een schrijf-staking; uiteraard lukt dat niet. Die passage uit ‘Voet bij Stuk’ heeft al geleid tot reacties en discussie in het Vlaamse literaire veld.

Connecting

Met deze aardige roman heeft de 64-jarige Joseph Pearce, die een decennium geleden Vilvoorde op de literaire wereldkaart zette, een knappe satire geschreven. Een sleutelroman is dat geenszins, al vallen die andere uitgeverij De Naarstige Mier, en de minister van cultuur Fientje van Schouwen, die meer belangstelling heeft voor een schuttersvereniging in haar dorp dan in cultuur, wel makkelijk te ontmaskeren. Hoe dan ook, iets als O@W bestaat niet bij ons.
Niet lang geleden behandelde een andere Vilvoordse (tiens) auteur, Koen Van Wichelen, in zijn ‘De Barmhartigen’, ook het literaire wereldje, weze het dan als neventhema. Maar waar Pearce lange tijd ironisch en tongue-in-cheek blijft, gaat Van Wichelen, die overigens rond deze tijd de euvele moed heeft om een alternatief “Boekenmagazine” op de markt te brengen, er fors en grotesk tegenaan.

Inkantelen

Een aantal positief omgedraaide clichés en de zelfspot zijn wel gelijkend bij de twee auteurs. Ik denk aan de vermeende tientallen manuscripten die dagelijks bij uitgeverijen binnenvallen, terwijl ook luie, onbekwame, gedweeë en balsturige recensenten, juryvoorzitters van boekenprijzen en presentatoren van talkshows lichtvoetig de revue passeren. Voorts amuseert Pearce de lezer met enkele volslagen idiote titels van debuutromans, en met debiele fragmenten uit erg slechte boeken.
Pearce en Van Wichelen hebben het recht om auteurs neer te zetten als kleinzerige pretentieuze egoïsten, want ze komen zelf met pen en woord aan de kost. Geen van de twee zijn ze miskende genieën die zo nodig hun frustratie moeten uitwerken in een boek dat ze in eigen beheer op de markt brengen.

Out of the box denken

‘Voet bij stuk ‘is zeker het beste werk in het ongelijke oeuvre van Joseph Pearce. Bijna tot het einde houdt hij de teugels strak in de hand en gebruikt hij een weldadig krachtige, plastische taal, met veel humor, natuurlijke dialogen, fijne observatie en knappe vergelijkingen.
Dit is een werkstuk van een volwassen , ervaren en degelijk auteur. Vooral de spanning tussen ironie, satire en realisme is fascinerend. Nooit vervalt Pearce in goedkoop cynisme of vulgair sarcasme. Hij beheerst zijn vak, bouwt slim spanning op; zijn personages boeien.

Trending

Daarom vind ik het jammer dat Pearce die controle niet ultiem volhoudt. Toegegeven, de ontknoping verrast en is spectaculair. Emma gaat helemaal overstag en beslist om nu ook thrillers, waar ze eerder van gruwde, kookboeken en holle schrijfsels van geprefabriceerde BV’s uit te geven. Dat is even ongeloofwaardig als de keuze van Barbara als opvolger van Otto.
Maar goed, ‘Voet bij Stuk’ is een belangrijke roman, niet alleen over de mogelijke verloedering van de literatuur, de commercialisering van het uitgeverijbedrijf maar ook over de overgave van de cultuur aan de vermarkting en vermerking. Kortom: waar zijn we mee bezig? hoe is het zover kunnen komen? Zo mogen er meer boeken zijn, en hopelijk even knap geschreven.

[‘Voet bij Stuk’ van Joseph Pearce, uitgeverij Vrijdag, 190 bladzijden]