Het schaarse licht in Georgië

De Georgische schrijfster Nino Haratischwili, bekend van “Het achtste leven. Voor Brilka”, was op tournee in Vlaanderen om over haar nieuwe, vuistdikke roman te praten. “Het schaarse licht” gaat over politieke anarchie, vriendschap en verraad in Georgië, maar ook in Brussel. In een gesprek met VRT NWS heeft Nino Haratischwili het ook over de toestand nu in haar land, dat deels bezet wordt door Rusland, maar tegelijk ook vluchtelingen voor het regime van Poetin ontvangt.

Enkele jaren geleden had Nino Haratischwili met “Het achtste leven. Voor Brilka” een bestseller te pakken. In Vlaanderen en Nederland alleen al werden er maar liefst 100.000 exemplaren van verkocht. Bijzonder, voor een pil van ruim 1.200 bladzijden. 

Wie zou zo’n dik boek willen lezen over een Georgische familiegeschiedenis, vroeg de uitgever zich indertijd af. Veel mensen dus. “Met familie hebben we allemaal af te rekenen en ik hoor toch ook dat veel mensen sterk emotioneel geraakt werden door het boek,” zegt de schrijfster.  

Brussel inspireerde me

Nu heeft Nino Haratischwili een nieuw boek uit, “Het schaarse licht”. En opnieuw verweeft ze het persoonlijke met het politieke. In “Het achtste leven” was dat een kleine eeuw geschiedenis van de Sovjet-Unie; nu speelt het verhaal zich af in de loden jaren 90, toen Georgië onafhankelijk werd, maar het land vergleed in anarchie en oorlog. 

Verrassend: ook Brussel speelt een belangrijke rol in het boek. “Ik heb een groot deel van boek hier geschreven, ik was hier twee maanden in residentie via Passa Porta. Ik raakte geïnspireerd door de stad. Meer nog, ik werd verliefd op Brussel. Het was hier zo leuk, het was lente, iedereen zat buiten in de zon, het was druk op straat, ik voelde me heel levend hier.” 

Deze wonderlijke, nieuwsgierige stad vol jugendstil-huizen en overvolle cafés en bars, een stad die ondanks haar status van metropool weigert een rol te spelen en in plaats daarvan iets gezelligs, bijna kleinsteeds heeft behouden.

Het is in Bozar in Brussel, “een art-decomeesterwerk, een van de grootste architectonische schatten van Brussel” dat de hoofdpersonages van “Het schaarse licht” elkaar ontmoeten. Het zijn drie Georgische vrouwen, drie vriendinnen die een autobiografische foto-expo bezoeken van een vierde vriendin, die overleden is.

De foto’s katapulteren de vrouwen naar de extreem moeilijke jaren 90 in de Georgische hoofdstad Tbilisi, toen ze tieners waren. “De personages zijn fictief, maar alles eromheen is echt gebeurd,” zegt Nino Haratischwili, die zelf als kind in Tbilisi woonde op dat moment. 

Het was een winter zonder einde

De titel van de roman “Het schaarse licht” vat de toestand van toen samen: “Duisternis” is het eerste wat naar boven komt als je met iemand praat die die periode in Georgië heeft overleefd. Het was donker en koud. Als ik aan die tijd denk, is het altijd winter. Nochtans hebben we daar ook zomers en is Tbilisi erg zonnig! Maar de emotionele herinnering is die van duisternis. We hadden geen elektriciteit, er was weinig perspectief, de toekomst zag er donker uit, het was een winter zonder einde.”

Toen de Sovjet-Unie uit elkaar spatte en Georgië op eigen benen moest staan, viel het land in een politiek vacuüm. Een ideale biotoop voor maffia en drugshandel. De vier vriendinnen, hun familie en liefdespartners, worden uit elkaar getrokken. Verraad knaagt aan hun loyauteit en vriendschap.

Zet je schrap als lezer, want Haratischwili schrijft over moord, zelfmoord, overdoses, zelfverminking. Zoveel miserie, “dat lijkt overdreven, maar het is dat niet. Veel mensen hebben die periode niet overleefd, en wie dat wel deed, is fysiek of psychologisch beschadigd.”

Het is interessant hoe mensen zich gedragen in extreme omstandigheden. Ik weet niet wat ik zelf zou doen

“Alles wat er gebeurde in de politiek had een impact op het persoonlijk leven van de mensen. Het was een ware ineenstorting. Alles ging kapot, alle structuren, en de staat bestond niet meer. Het was pure anarchie. En iedereen probeerde te overleven.” 

De setting is de Kaukasus, maar de thema’s zijn universeel. Nino Haratischwili vindt het vooral interessant om te onderzoeken hoe mensen zich gedragen in extreme omstandigheden, hoe hun moreel kompas erbij staat. “Als je honger hebt, dan pakken sommigen de wapens op en wagen zich in de jungle; anderen blijven thuis en geven les aan schoolkinderen. Ik weet niet wat ik zelf zou doen. Conclusie: we kunnen nooit met zekerheid zeggen dat we onszelf of onze naasten echt kennen.”

Vooral vrouwen betaalden de prijs, stelt Nino Haratischwili. De “toxische mannelijkheid” is alomtegenwoordig in “Het schaarse licht”, met verkrachtingen, gedwongen huwelijken, broers die de eer van hun zussen denken te moeten hoog houden. Alsof dat allemaal nog niet genoeg is, was het begin jaren negentig oorlog in Georgië. Meer bepaald in Abchazië, een regio aan de Zwarte Zee, tussen de Georgische bevolking en de Abchazen, die steun kregen van Rusland. Intussen is Abchazië, net als Zuid-Ossetië, de facto losgescheurd van Georgië en bezet door Rusland. 

Schokkend en droevig dat de geschiedenis zich blijft herhalen

Een van de vier vriendinnen uit het boek van Haratischwili is persfotografe tijdens die Abchazische oorlog. En meteen zijn er parallellen te trekken met 2022 en de oorlog in Oekraïne, waar Rusland ook stukken heeft bezet. “Mijn boek verscheen in het Duits twee dagen na de Russische inval. Wat in Georgië gebeurde was op een andere plaats, in een andere tijd, maar het patroon is hetzelfde. Het is schokkend en droevig dat de geschiedenis zich nu al 30 jaar blijft herhalen. En dat het westen zich dat nu pas realiseert.”

Er is altijd angst voor Rusland

Nino Haratischwili woont al bijna 20 jaar in Duitsland, schrijft ook in het Duits, maar was tot gisteren weer aan het werk in de Georgische hoofdstad Tbilisi, als theaterregisseur. Hoe is de atmosfeer daar nu? 

“Er is altijd angst voor Rusland, we kunnen nooit relaxen. Op dit moment houdt Rusland een vijfde van ons land bezet. Maar tegelijk komen er vluchtelingen uit Rusland.” Het gaat sinds enkele maanden om mensen die op de loop gaan voor het regime van Poetin. Maar voor de Georgiërs is het een “krankzinnige toestand”. Cafés in de hoofdstad Tbilisi zitten vol Russen. “Zijn het opposanten? Zijn het toeristen die van hun cappuccino genieten, terwijl Rusland een ander land bombardeert?” vraagt Haratischwili zich schamper af. 

Haar nieuwe roman “Het schaarse licht” verschijnt binnenkort in Georgië zelf. “Mensen kijken ernaar uit, maar de verwachtingen zijn hooggespannen, want veel lezers hebben de periode waarin het boek zich afspeelt zelf meegemaakt.” En alles gaat voorbij, behalve het verleden, leren we uit de boeken van Nino Haratischwili.

“Het schaarse licht” van Nino Haratischwili is uitgegeven bij Meridiaan.

Lees dit artikel ook op vrtnws.be

40 jaar “Ik ben eeuwig jong”

In 1982 verscheen “Ik ben eeuwig jong“, de debuutroman van Johny Van Tegenbos, pseudoniem van Lucas Vanclooster. Daarna zouden nog drie romans volgen: “Een opvoeder” in 1984, “De bochtenrijder van de opera” in 1989 en “Funyu” in 1991. Alle vier uitgegeven bij Manteau. In de verhalenbundel “Mooie jonge goden” van 1985 werd “Kelvinator” opgenomen.

Men heeft altijd tegen mij gezegd: je bent een journalistiek schrijver. Toen ik journalist werd op de VRT zei men: je bent een literaire journalist. Ik ben mezelf gebleven dus.

Een gesprek met de ex-schrijver aan de tuintafel. Voor ons liggen twee exemplaren van “Ik ben eeuwig jong”, en ook een typoscript en een handgeschreven versie.

Lucas: Dat manuscript is onvolledig, ik begrijp niet waar de rest naar toe is. Het is al de zoveelste versie, want het is heel netjes. Ik schreef het over en nog eens over.

Kristien: Zonder marge, de volledige bladzijde volgeschreven?

Met pen. Daarna liet ik het uittikken door iemand, aan twintig frank per bladzijde. Ik kon en kan niet goed typen.

Hoeveel keer heb je “Ik ben eeuwig jong” herlezen in die 40 jaar?

Ik herlees het om de tien jaar. Dit jaar dus, en ook in 2012, 2002, 1992. In 1982 heb ik het natuurlijk verschillende keren gelezen, dat spreekt vanzelf. Ik zal het wel al tien keer gelezen hebben.

En wordt het beter?

Neen, het wordt niet beter. De goeie dingen springen eruit en zijn wel knap, maar de fouten vallen ook almaar meer op; het zwakke verhaal van de beëindiging van de relatie, dat is echt heel slecht. Er zijn ook dingen die twee, drie keer weerkeren. Ik vraag me af waarom de uitgever dat niet gezegd heeft, dan zou het boek evenwichtiger zijn.

Het is een boek over een jongen in een tehuis, die de instelling verlaat en er niet in slaagt om een normaal leven te leiden. Maar dat tweede deel is bijna even lang als het eerste. De gulden snede – twee derde en een derde – dat zou veel beter zijn.

Wanneer ben je aan deze roman beginnen te schrijven?

Heel lang daarvoor, in 1976 denk ik. Het boek heeft eerst een prijs gewonnen in 1978, samen met “De veranderingen” van Pol Hoste  en die prijs was: publicatie in 1979. Noch Hoste noch ikzelf hebben die prijs gekregen. We hebben allebei tijd verloren, dus. Ik maar liefst drie jaar. Dat gaf me wel de kans om eraan te werken en het beter, leesbaarder, chronologischer te maken. Maar het had drie jaar eerder kunnen verschijnen. Dat was beter geweest, want het is een echt seventiesboek. Het is verschenen in 1982. In 1979 was het actueler.

Het verscheen bij Manteau, maar er was eerst een andere uitgever?

Ik kreeg dus een prijs, de PEP-prijs, dat was 25.000 frank. Ik heb daar de helft van gekregen, Pol Hoste zelfs niets, hebben we later uitgezocht. Dat was een prijs van uitgeverij Pink Editions, van de Pink Poets, zoals Luc Appermont ooit letterlijk fonetisch zei: de pink poets… De uitgever was een adellijke loodgieter die als hobby kunst en literatuur had. Hij had een prijs bedacht om jonge schrijvers een kans te geven, maar deel twee is er nooit gekomen. Dat was natuurlijk heel vervelend, want je wil publiceren. Je bent jong, je zit op hete kolen! Je wil als jonge schrijver debuteren, niet als 27-jarige zoals het uiteindelijk geworden is. Dit is een boek van een erg jonge schrijver, niet van een bijna-dertiger. Het was een heel zenuwachtige periode.

Gelukkig was er Georges Adé die ook met die Pink Editions te maken had. Hij kende Julien Weverbergh van Manteau en heeft het boek daar naar binnen geschoven. Ik moest het nog wel officieel vragen, maar het is gelukkig aanvaard.

Wie was die adellijke loodgieter?

Robert Lowet de Wotrange. Er was even een onaangename briefwisseling tussen ons, hij dreigde zelfs met een proces.

Omdat je naar een andere uitgever liep?

Ja, waarna Pol Hoste zei: draai het maar om, doe jij hem maar een proces aan, want hij heeft jouw carrière en de mijne drie jaar vertraagd. Nadat er daarover ook nog een artikel was verschenen in De Zwijger, is het gewoon opgelost en heb ik nooit meer van die Lowet gehoord. Ook Weverbergh zei: trek je dat niet aan.  

Het boek valt uiteen in twee delen. Het start in een instelling voor jongens: “Kleuters van Kristus” en voor oudere jongens “Jongens voor Jezus”. Waar kwam je inspiratie vandaan?

Wel, ik wilde al lang een boek schrijven over de volledige menselijke impotentie om iets te doen, om contact te hebben met anderen, om zinvol te leven. Maar ik had geen kader, geen kapstok. Toen werd ik opvoeder, in 1975, en na enkele maanden had ik door: dit is het!

Er woonden daar alleen maar jongens – en het was een volledig mannelijk team, alleen in de keuken werkten vrouwen en als een vrouw uit de keuken wat te veel contact had met de jongens, vloog ze buiten, zo ging dat.

Ik dacht: hier worden die jongens voorbereid op een impotent leven. Alle kansen om normaal om te gaan met mensen en om liefde te geven worden hier gefnuikt. Ik zal die problematiek van impotentie tot leven, tot relaties, in de schoenen schuiven van een jongen uit een tehuis, een jongen die er wel een beetje uitspringt. Ik ben zelf een jaar opvoeder gebleven en er waren genoeg anekdotes om te gebruiken; het waren er zelfs te veel. In een tweede boek “Een opvoeder” kon ik nog meer anekdotes kwijt.

Ik had altijd al een zekere fascinatie voor die jongens. Zij woonden ook in Roeselare, en soms kwamen ze naar de vakantiespeelpleinwerking, die net als het tehuis door de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen werd gefinancierd. En ook in mijn school doken ze soms op. Het waren rare jongens, met wie je moeilijk contact kon krijgen. In het eerste middelbaar zat ik lang naast zo’n gast, die beweerde dat zijn moeder stripteaseuse was…

Wat was er aan de hand met die jongens?

Er was thuis iets mis. Ze waren geplaatst door de jeugdrechter, niet omdat ze zelf iets mispeuterd hadden, maar omwille van hun ouders. Vechtscheidingen, dronkenschap, criminaliteit. Soms waren de ouders verdwenen. En het ging soms over hele families, zes broers die geplaatst moesten worden omdat de ouders uit hun ouderlijk gezag waren ontzet. De jongens zaten soms redelijk ver van huis. Bij ons in midden-West-Vlaanderen kwamen de gasten uit Gent. Er waren er soms wel die met de fiets naar huis gingen. Naar Gent of Tiegem of Waregem.

Kon je in dat jaar dat je er werkte iets veranderen? Of was het daar “One flew over the cuckoo’s nest”?

Dat heb ik natuurlijk geprobeerd (lacht). Het begon met toneelspelen. We hebben één stuk opgevoerd, een eigentijdse versie van “Waar de sterre bleef stille staan” van Felix Timmermans. Er was wel een traditie van zingen en toneelspelen. Het kinderkoor heeft bij voorbeeld lang bestaan. De oudere jongens konden toneelspelen. Dat heb ik overgenomen en daar iets eigentijdser van gemaakt.

Ik probeerde ook een soort radendemocratie in te voeren. De jongens zouden het gezag krijgen en wij, opvoeders, zouden als een regering uitvoeren wat het parlement van de jongens had beslist. Nu, dat werd natuurlijk tegengewerkt. Ik probeerde ook wat vriendelijker te zijn en wat avontuurlijker dingen te doen. Maar dat is niet gelukt en na één jaar hebben ze mij de deur gewezen.

De hoofdopvoeder was een pater, die net weer thuis was uit Congo. Het tehuis werd gefinancierd door de staat, maar die bank van Roeselare en West-Vlaanderen betaalde ook veel, de gebouwen en zo. Dat gaf een enorme PR, iedereen wist dat.

Het tehuis was ooit gesticht door een legendarische ongetrouwde vrouw die dat lange tijd in haar eentje deed en bij mensen ging bedelen. Vandaar dat de kinderen allemaal dezelfde kleren hadden. Grijs, grauw en triestig. In mijn tijd kregen ze nog altijd kleren van het tehuis, maar bijna niemand droeg ze. De meesten trokken een jeans aan; de echte sukkelaars moesten de kleren van het tehuis dragen.

Die ervaringen heb je verwerkt in het boek. Maar je hebt in het midden gelaten of jij zelf het hoofdpersonage bent. Toen het boek verscheen, dachten mensen dat je zelf in een instelling had gezeten. En je hebt gefoefeld met je leeftijd!

Ik wilde die drie jaar inhalen door me drie jaar jonger te maken.
En voor Julien Weverbergh was het publicitair interessant om van mij een tehuisjongen te maken. Ik heb dat niet kunnen vermijden. Ik had gezegd dat ik niet zelf in een instelling heb gezeten. Ik ken het milieu wel door de speelpleinwerking (eerst als kind en later als monitor), omdat de jongens bij mij op school zaten en door mijn werk als opvoeder maar ik zat daar zelf NIET.

Weverbergh heeft een flaptekst geschreven die ik niet heb goedgekeurd: “De door hem beschreven situaties ondervond hij aan den lijve”. In zijn contacten met de pers of in de voorjaarsbrochure heeft hij ook gedaan alsof ik in een instelling had gezeten. Dat zal allemaal wel in orde komen, zei hij.   

En daar smulde de pers van?

Weverbergh was eigenlijk een soort maffiabaas (lacht); hij zag er ook wel een beetje zo uit. Hij leeft gelukkig nog, de goede man. Ik kon daar eigenlijk niet tegenop. Ik zat in een maalstroom, dat boek moest rap verschijnen, er waren een paar interviews en die flaptekst wilden ze niet meer veranderen. Nog maar tien jaar geleden is er nog een brochure verschenen bij de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers en daar sta ik opnieuw in als tehuisjongen! Zelfs Lionel Deflo die dat schreef, had foute informatie. Ik was het dus NIET! Ik was een bevoorrechte en empathische toeschouwer en medewerker, dat wel.

Hoewel je je natuurlijk wel kunt afvragen of er toch niet meer was dan alleen maar empathie, want ik heb zelf geen leuke kindertijd en jeugd gehad. Je kunt je afvragen of ik me niet vereenzelvigd heb met Christian, de ik-persoon. Misschien zat ik wel dichter bij hem dan ik vermoedde. Overigens, mijn ouders hebben maar twee jaar later geweten dat ik boeken schreef, toen in De Krant van West-Vlaanderen verscheen dat ik een provinciale medaille kreeg voor “Een opvoeder”.

“Ik ben eeuwig jong” kwam dus op de markt via de grote poort van uitgeverij Manteau. Hoe is dat boek ontvangen?

Ik mag daar niet over klagen. De verkoop was relatief goed. Er zijn er 2.500 gedrukt, daarvan zijn er 1.800 verkocht en daarna nog enkele honderden via De Slegte.

Eén druk?

Ja, ik heb nooit herdrukken gekend. En de pers? De Morgen was redelijk positief, zelfs André Demets in De Standaard noemde mij een nieuwe stem, waarvan hij nog veel verwachtte (lacht). Er verscheen iets in bijna alle kranten en in het toen gezaghebbende weekblad De Nieuwe. Ik had natuurlijk gehoopt op Knack en Humo, maar daar kwam er niets. Een interview in Spectator en in “Wie schrijft die blijft” op de BRT, dat wel.

Ik heb vier romans geschreven en drie daarvan zijn eigenlijk goed ontvangen door de pers. De laatste, “Funyu”, werd unaniem gekraakt en verkocht niets. Waarna ik met weinig verdriet afscheid genomen heb van de literatuur. Ik had intussen uitzicht op een job bij de VRT.

Behalve de anekdotes uit het tehuis, zitten er nog meer autobiografische elementen in “Ik ben eeuwig jong”? Het kijken naar auto’s vanuit het raam van je grootmoeder?

Als je bepaalde dingen cadeau krijgt, moet je ze gebruiken. Het huis van de grootmoeder, de overleden grootvader-metselaar, dat is 100 procent autobiografisch. Of naar de kapper gaan. Of je met die jongens naar de kapper ging, of met een norse vader die je haar liet knippen zoals je het zelf helemaal niet wou, dat is hetzelfde. Kapsalon Gerard uit mijn kindertijd. De avonturen in het zwembad zijn ook authentiek.

Op zeker moment verlaat je de setting van het tehuis en gaat het vooral over Christian die vermoedt dat hij een piemelprobleem heeft en allerlei dokters opzoekt.

Als ik dat nu lees, is dat heel lang. Eén doktersbezoek zou volstaan hebben.

Maar het is wel belangrijk voor het verhaal, omdat hij eerst dat probleem wil oplossen voor hij een relatie aanknoopt met een meisje?

Eén doktersbezoek was toch genoeg in plaats van drie. Ik wilde beschrijven welke lijdensweg, welke calvarie het was. Eén doktersbezoek, dat ik zoals in het boek helemaal uitschreef in toneelvorm bijna, zou vijf bladzijden winst betekend hebben.

En het bleek ook helemaal niet nodig…

Toch wel! Want hij heeft uiteindelijk nooit de liefde bedreven in het boek.

Maar er was toch niets mis met zijn piemel?

Hoe weet je dat? (lacht).

Oei, spoiler… Hoe snel zijn de andere boeken gekomen, na “Ik ben eeuwig jong”?

Twee jaar later was er al “Een opvoeder”. Dat was eigenlijk al bijna klaar toen “Ik ben eeuwig jong” uitkwam. Manteau vond het goed dat er een tweede boek zou verschijnen over hetzelfde thema, maar dan vanuit de andere hoek bekeken, die van de opvoeder. Het is als boek beter dan het eerste; het lijkt er qua structuur wat op, met een deel dat zich in de instelling afspeelt en een deel erna. Maar meer verbonden. De opvoeder is homoseksueel en heeft later een relatie met een jongen uit het tehuis. De band met het eerste deel was daar sterker.

In “Ik ben eeuwig jong” is dat niet zo; daar heeft het tweede deel bijna niets te maken met het eerste. Alleen die impotentie en dat onvermogen tot communicatie zit er nog altijd in. In het begin is er het meisje Vivi, dat de jongens zien in het zwembad. Ik had hààr later weer moeten opvoeren, en niet een totaal ander meisje dat na 100 bladzijden uit de lucht komt vallen. De echte Vivi is trouwens onlangs overleden…

We spreken over 1982 en 1984; de derde roman kwam er veel later?

Ja, daar zitten vijf dode jaren tussen. Eerst was er nog de bundel “Mooie jonge goden”, waarin k een afsluitend verhaal heb geschreven over een zeer eenzame, eigenzinnige jongen in een tehuis, die op het eind zelfmoord pleegt. Hij is dol op koelkasten, vandaar de titel “Kelvinator” en hij pleegt zelfmoord door zich in de koelinstallatie van de slager waar hij werkt te laten opsluiten…

Toen was het afgerond en moest ik een nieuw thema zoeken. Het was vergelijkbaar: ik was beroepshalve opvoeder en daarna beroepshalve chauffeur van de opera De Munt in Brussel. Dat was ook een cadeau. Ik had een pak culturele ideeën, die dicht lagen bij die van directeur Gerard Mortier, maar ik vond dat die in een roman toegankelijker konden zijn voor een groot publiek. Met een gewone jongen die chauffeur is en vertelt wat hij allemaal ervaart.

Vóór “De bochtenrijder van de opera” zaten er nog wel enkele pogingen tot roman, die nooit iets geworden zijn. Eén boek is geweigerd en één zou een grote familieroman worden, een soort eigen Buddenbrooks, maar die heb ik nooit echt goed in mekaar gekregen (lacht).

Na “De bochtenrijder van de opera” in 1989 kwam er “Funyu” in 1991?

En daarna heb ik nog een verhalenbundel aangeboden. Die werd eerst afgekeurd. Daarna heb ik die wat herwerkt, maar opnieuw werd hij afgewezen. Intussen werkte ik bij de VRT en kon het me niet zoveel meer schelen. En als ik sommige van die verhalen nu lees, dan is het misschien niet slecht dat het boek niet verschenen is.

In de verhalenbundel “Mooie jonge goden” uit 1985 was je in goed gezelschap?

Alleen mannen! Kristien Hemmerechts heeft daar toen een heel goed artikel over geschreven, een van de beste dingen die ze ooit geschreven heeft. Er waren Tom Lanoye, Herman Brusselmans, Stefan Hertmans met een heel goed verhaal. (En voorts Frank Albers, Frans Denissen, Joris Denoo, Rudi Hermans, Guido van Heulendonck, Bob van Laerhoven, Jan Lampo, Marc Mijlemans en Wim Neetens.)

Er waren toch wel enkele critici die mijn verhaal “Kelvinator” over die tehuisjongen het beste vonden… Sommigen zeggen dat dit verhaal van 12 bladzijden meer zegt over die tehuizen dan de twee romans die ik geschreven heb. Het heeft wel wat dezelfde structuur, een deel in de instelling, een deel erbuiten, waar de tehuisjongen in een slagerij moet werken, wat hij verschrikkelijk vindt, want hij houdt niet van vlees. Hij eet geen vlees, eet niets.

De twee operaboeken bleven altijd binnen het decor van de opera.

Na de slechte ontvangst van “Funyu” kwam je werken op de VRT, ook een leuk milieu om een roman aan te wijden toch?

Daar heb ik nooit aan gedacht, want dan zou ik een heel zinvolle, analytische roman over de media moeten schrijven en ik denk niet dat ik het talent heb om dat te doen. Ik heb wel meningen, losse flodders, ergernissen… maar een echte analyse van wat er verkeerd loopt in de berichtgeving – het veel te vaak aan het woord laten van extreemrechts, hoe de openbare omroep geleidelijk aan een commerciële wordt… dan zou zoveel werk zijn. Als ik vrijgezel was gebleven, had het misschien gekund (lacht).

Ik was tevreden met mijn job op de VRT-radionieuwsdienst, omdat ik daar ook schreef! Het was de tijd van stukken-met-eigen-stem voor Actueel, opstelletjes van vier minuten eigenlijk. Men heeft altijd tegen mij gezegd: je bent ‘n journalistiek schrijver. Toen ik journalist werd op de VRT zei men: je bent een literaire journalist. Ik ben mezelf gebleven dus (lacht). Ik doe hetzelfde in een ander medium, in kortere spurten. Ik ben altijd blijven schrijven, her en der verscheen er wel eens iets. Tot op de dag van vandaag kan ik kleine Vilvoordse stukken kwijt.

Je mist het niet, het in elkaar passen van een roman?

Nee, ik had door dat ik nooit tot de top van de Vlaamse, laat staan de internationale literatuur zou behoren, wat natuurlijk oorspronkelijk de bedoeling was (lacht).

Echt? Dacht je dat?

Mijn ambitie was om een belangrijk schrijver te zijn die zijn tijd zou uitleggen aan de lezers.

Uit ijdelheid of uit idealisme?

Uit idealisme, denk ik. Ik was heel geëngageerd, links, kritisch. Ik dacht: dit zijn vingeroefeningen, maar ooit zal ik het boek schrijven dat het allemaal uitlegt en ontmaskert (lacht)!

In mijn tweede boek “Een opvoeder” is het tehuis een echte maatschappij op zich, met verkiezingen, met al een paar jongens van buitenlandse oorsprong, de terreur kwam op… ik kon wel een aantal maatschappelijke gebeurtenissen laten binnensluipen in het tehuis. Een kleine versie van wat er in het groot aan het gebeuren was.

“Ik ben eeuwig jong” heeft een motto van Gerard Reve: “Een gezond, geestelijk weerbaar en evenwichtig kind zoekt de warmte waar die is, en gaat zich niet dag in dag uit en jaar op jaar voor een lege kachel staan warmen”. Was Reve je grote held toen?

Niet een grote held, maar ik las hem heel graag. Vanaf “De avonden” en zijn verhalen uit de jaren 50 tot “Een circusjongen” in de jaren 70 vond ik hem een heel goede, authentieke schrijver. Daarna begint hij zich te herhalen en wordt het “techniek” en sentimenteel en speelt hij een rol.

En wie waren je andere literaire voorbeelden?

Jan Wolkers, Harry Mulisch, Hugo Claus en ook Fernand Auwera. Die heeft ook een boek over impotentie als symbool van een groter gebrek aan talent om met mensen om te gaan. Ik denk dat het heet: “We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel”. Ik heb ook vrij vroeg Heinrich Böll gelezen. Vanaf mijn 14, 15 jaar was ik een verwoed lezer. Ernest Claes, Stijn Streuvels Marnix Gijsen, Hubert Lampo… Geen vrouwen, nu ik er zo over nadenk…

En tot slot, wat betekent de titel van je debuutroman “Ik ben eeuwig jong”?

Het lijkt positief. Het boek begint met het woord “jong” en eindigt er ook mee.

Jong zien ze er met hun geknipte varkenskopjes niet uit.

Hij nadert de glazen deur waarachter voorlopig niets te bespeuren valt. Hij hoort de oude geluiden: iemand aan de knoppen van de Televic, een tuitelige platenspeler, gedempt geschreeuw, gerinkel van lepels en messen. Het grind knerpt onder zijn schoenen. De zon schijnt uitbundig, zomer. Hij voelt zenuwen in de maagstreek en duizeligheid. Op het ogenblik dat hij links in het grote raam van het bureau, als in slow-motion, zijn soepel hollen en zijn mooie, deinende, lange haren ziet, weet hij: ik ben eeuwig jong.

Maar de titel is eigenlijk negatief. In het begin zijn het inderdaad jonge kinderen, maar op het eind betekent “Ik ben eeuwig jong”: ik ben eeuwig onvolwassen, ik zal nooit de stap naar het echte leven zetten. Ik kom weer waar ik vandaan kwam en ik zal er in zekere zin altijd blijven.

Een sprekende titel wel?

Ja, “Forever young” van Bob Dylan, toen hield ik van hem. Ik dacht zelfs een plaatje bij de roman te steken, een Nederlandse versie, en dat ik die zou zingen. Dom dat ik dat niet heb voorgesteld; misschien zouden ze erop ingegaan zijn. Ik heb lange tijd gedacht om de zin op mijn graf te laten zetten, maar dat zal ik dus niet meer doen.

Zomer in eigen rand

‘Zomer. Voor ons betekent dat zoveel mogelijk buiten leven. Dat doen we dan ook in onze tuin, een stukje natuur in de stad dat we koesteren. Er wordt gegeten, gelezen, gewerkt en gerust. Het is een plek die ons heel wat troost biedt. ‘

‘We genieten er ontzettend van kleine dingen. Zoals van een zaadje dat een bloem wordt. En op die bloem landt dan een hommel… Als we zoiets zien, maken we tijd om dat schouwspel samen te bekijken.’

‘Maar zomer betekent voor ons ook met de fiets of met de wandelschoenen erop uittrekken. Een plaats waar we graag vertoeven, is de Asiat-site. Dat is het voormalige militaire domein tussen de Zenne en de Mechelsesteenweg dat nog niet zo lang geleden door de stad Vilvoorde werd gekocht. Er worden allerlei activiteiten georganiseerd. Zoals het Horst Festival in 2019. We houden van de sfeer daar, zelfs nu het programma wat minder uitgebreid is. Het is een vergeten hoekje van Vilvoorde dat opnieuw tot leven komt.’

‘Langs de Zenne hebben we tijdens de lockdown een aantal fantastische fiets- en wandelpaden ontdekt. Je hoeft echt niet ver te gaan om prachtige natuur te zien. Het Dorent-natuurgebied, de trage wegen van Houtem, het Peutiebos, het Park Drie Fonteinen, ze hebben allemaal iets te bieden. Een andere aanrader voor deze zomer, maar ook voor andere seizoenen, is Zen aan de Zenne. Dat is een stiltewandeling onder begeleiding van yogacoaches. Ideaal om tot rust te komen.’

‘Het fijne aan wandelingen en fietstochten is dat je nooit uitgekeken geraakt. De natuur evolueert voortdurend. Er valt altijd wel iets nieuws te bewonderen. Of we deze zomer ook culturele activiteiten plannen? We zullen ongetwijfeld een van onze steden bezoeken. Brussel of Mechelen hebben nog heel wat hoekjes en pleintjes die we willen leren kennen. Gisteren zijn we naar ‘Soleils noirs’, een tentoonstelling in Louvre-Lens in het noorden van Frankrijk geweest. Het werd een expo-ervaring met mondmasker. Maar nog steeds meer dan de moeite.’

‘Het was de eerste keer sinds de lockdown dat we een langere rit met de auto maakten. Het viel op dat de files weer helemaal terug waren. We blikken dan ook met gemengde gevoelens terug op het voorjaar. Het land werd overspoeld door een ramp, maar tegelijkertijd werden we getrakteerd op stilte, rust en een leven op mensenmaat. Je leefde in concentrische cirkels rond je huis. Dat bracht vertraging en verstilling met zich mee. Het deed je beseffen dat je eigenlijk niet veel nodig hebt. Hopelijk blijft dat inzicht nazinderen.’

‘Of de zomer dit jaar anders voelt dan andere jaren? Het is niet omdat de zon schijnt, dat ons verdriet om het verlies van onze zoon minder is. Als we die hommel in onze tuin bewonderen, dan voelen we tegelijkertijd een groot gemis. De schoonheid van dat moment zouden we zo graag met Frederik willen delen. Gierzwaluw was zijn totemnaam bij de scouts. Een naam zoals hij was: een rusteloze vogel, vol leven, graag in het gezelschap van anderen. We zien dan ook graag al die gierzwaluwen die in de zomer in onze streken verblijven. Dat ze maar zo lang mogelijk bij ons blijven.’

Interviewtje met Nathalie Dirix voor de Randkrant

Moge de Heer openen: “De testamenten” van Margaret Atwood

10 september was P-day, “Publication day” voor de langverwachte roman van de Canadese Margaret Atwood die een vervolg breide aan haar 35 jaar geleden geschreven “The handmaid’s tale”. Naast de marketingcampagne kun je niet kijken. Het is een interessant en vooral razend spannend vervolg, vanuit een andere hoek bekeken, dit keer mét hoop.

De drukte die met “The testaments” gepaard gaat, de “hype and hooplah” zoals een Britse krant schrijft, doet aan Harry Potter of Dan Brown denken. Boekhandels in Londen openden om middernacht de deuren om “The testaments” te slijten; sommige vrouwelijke klanten waren uitgedost als “dienstmaagd”, met rode cape en witte hoed. 

De bijna 80-jarige Canadese Margaret Atwood gaf een internationale persconferentie in Londen (zie verder in dit artikel) en een lang gesprek met haar, een theatershow eigenlijk, is live vanuit Londen in bioscopen overal in Europa en daarbuiten uitgezonden. Bij ons in Cinema Palace in Brussel. Het boek is ook al vertaald als “De testamenten”.

Als journalist kon ik het boek op voorhand al lezen, in drukproef. Dat gebeurt wel vaker, maar nu moest ik een contract tekenen om voor 10 september niets prijs te geven, op straffe van schadeclaims. En toch, ondanks veiligheidsmaatregelen die niet zouden misstaan in Gilead, de dictatuur waar Atwood over schrijft, raakten via internetwinkel Amazon enkele honderden boeken vorige week al tot bij Amerikaanse lezers. Embargo doorbroken dus, en daarop verschenen de eerste besprekingen van het boek. Een ongelukje, of hoort dat ook bij de hype?

Straks vertel ik meer over “De testamenten”, maar eerst even situeren hoe het boek zich verhoudt tot de bekende tv-serie, want dat is wellicht waar de meeste mensen het verhaal van kennen. De tv-reeks, met Elisabeth Moss in de hoofdrol, startte in 2017. Reeks 1 is gebaseerd op “The handmaid’s tale” van de Canadese schrijfster Margaret Atwood, een boek uit 1984. De tweede, derde en straks vierde reeks afleveringen komen uit de koker van tv-scenaristen. 

Atwood was enkel adviseur van de reeks. Ze is er wel een grote fan van, meer nog, ze vertolkt een piepklein rolletje dat kan tellen: in een heropvoedingskamp geeft ze het hoofdpersonage Offred een klinkende oorvijg. Naar eigen zeggen bracht die scene Atwood vreselijk van streek.

“Het verhaal van de dienstmaagd” speelt in een Amerika dat de religieuze dictatuur Gilead is geworden, waar alles volgens bepaalde Bijbelinterpretaties moet verlopen. Omdat het geboortecijfer is ingestort, worden de weinige vruchtbare vrouwen verplicht om kinderen te baren als “dienstmaagden”, in dienst van hooggeplaatsten.

Bij elke eisprong worden ze ritueel verkracht,  in de hoop op een kind. Ze zijn louter baarmoeders, zogenaamde “kostbare vaten”. In Gilead heersen terreur, lijfstraffen, executies, sadisme, maar ook materiële en geestelijke armoede. Er zijn geen media, geen boeken. “Een Verlammingsbewind”, blikt iemand terug in “De testamenten”.

En zo stap ik de duisternis binnen, of het licht.

Het boek “Het verhaal van de dienstmaagd” eindigde onbeslist. “En zo stap ik de duisternis binnen, of het licht,” zegt dienstmaagd Offred wanneer ze door bewakingsagenten wordt opgehaald uit haar huis. Het was een open einde dat veel vragen opriep: zou ze naar een volgend huishouden worden gebracht? Zou ze worden vermoord? Of kon ze ontsnappen?

Drie vrouwen, drie stemmen

Margaret Atwood vermijdt om op dàt moment de draad op te pikken, Offred te blijven volgen en op die manier te concurreren met de tv-serie. Haar vervolg “De testamenten” start 15 jaar later in Gilead. Het verhaal wordt verteld door Agnes Jemima, een jong analfabeet meisje dat geboren en getogen is in Gilead en door Daisy, een tiener in buurland Canada. Het lot van beide meisjes blijkt verbonden en levert een spannende plot op, waarbij ze allebei van identiteit of naam veranderen. 

De derde verteller schraagt het verhaal en dat is een personage dat we kennen uit de eerste roman en uit de tv-reeks: tante Lydia. De “kampbewaakster” die de dienstmaagden in het gareel houdt en enerzijds vreselijke lijfstraffen uitdeelt en zich anderzijds als een troosteres der verdrukten gedraagt. 

We krijgen de memoires van Lydia te lezen, die ze stiekem aan het papier toevertrouwde. In tegenstelling tot alle andere vrouwen in Gilead mogen tantes wél lezen en schrijven. Hun gemeenschap lijkt op een streng klooster en bezit een “Hildegard-bibliotheek”. Genoemd naar de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen? Een typisch donkerzwart grapje van Atwood.

Via tante Lydia springen we vooruit en achteruit in de tijd. We komen te weten hoe het er 15 jaar later aan toegaat in Gilead maar vooral wat er vroeger is gebeurd en hoe het komt dat zij zelf tante Lydia werd. Hoe ze vroeger rechter was, hoe ze opklom in de gevestigde macht van Gilead, tot de positie van spin in een web van intriges. Lydia is een complex en boeiend personage. Haar memoires staan bol van vitriool en zwarte humor. 

De pen als wapen

Schrijven is een daad van verzet in Gilead. “Pen is nijd” heet het officieel. Het is een thema dat vaker opduikt in het werk van Atwood, zoals in “De blinde huurmoordenaar”, het boek waarmee ze ooit de Bookerprijs won. Denk ook aan de voorgangster van Offred, een dienstmaagd die zelfmoord pleegde. In een plint in haar kale kamer had ze “Nolite te bastardes carborundorum” gekrast, “Laat de smeerlappen je niet klein krijgen” in het Latijn, zagen we in de tv-reeks. In het boek van 1984 was dat nog “Nolite te in capite sedendum”, “Laat ze niet op je kop zitten”. Dat éne zinnetje gaf Offred veel hoop.

“De testamenten” biedt opnieuw veel stof tot nadenken, maar het is ook een pageturner, een thriller bijna. In dat opzicht heeft de vaart van de tv-reeks wel een invloed gehad op het nieuwe boek, zelfs soms wat té veel. Om de leespret niet te vergallen vertel ik niets over hoe, waarom, wie en wat. Die spanning is één reden waarom het boek zo goed is. 

Een andere troef is het veranderde perspectief. Het eerste boek kroop onder het vel van een dienstmaagd, diepte de psychologie uit van eenzame opsluiting, van slingeren tussen doodsangst en machteloosheid. 

Dat werkte: alle lezers (en later kijkers) identificeerden zich met het slachtoffer, dienstmaagd Offred. Ook in het echte leven, vooral sinds Donald Trump op het toneel verscheen. Vele keren trokken hedendaagse vrouwen een rood-wit kostuum aan om te protesteren tegen de afbraak van vrouwenrechten. Omdat er aan het recht op abortus wordt getornd in de Verenigde Staten en elders in de wereld. Omdat een presidentskandidaat “Grab them by the pussy” zegt. Omdat een vrouw niet wordt geloofd als ze getuigt tegen een opperrechter over zijn misbruik. 

“De testamenten” ruilt het perspectief van  de dienstmaagden in voor dat van de tantes, dubbelzinniger dan je zou denken. Ze staan uiteraard hoger in de Gilead-hiërarchie, ze verdedigen de ideologie, maar ze twijfelen ook, staan voor dilemma’s, vechten interne vetes uit.  Als lezer voel je je soms ongemakkelijk: wat zou ik doen in zulke omstandigheden? Me aanpassen, kop-in-kas houden of toch iets proberen te veranderen op gevaar van eigen leven? 

Een derde reden om “De testamenten” te lezen is dat er hoop in doorschemert. De dichtgetimmerde dictatuur Gilead vertoont barsten. En meer verklap ik niet … Margaret Atwood zegt zelf in haar nawoord:

Totalitaire regimes kunnen van binnenuit afbrokkelen als ze niet voldoen aan de beloften waardoor ze aan de macht zijn gekomen, ze kunnen van buitenaf worden aangevallen, of allebei. Er zijn geen onfeilbare methodes, want maar heel weinig in de geschiedenis is onfeilbaar.

En een vierde reden is de taal, het talent van de pen van Atwood, precies formulerend, heel scherp en geestig. Ook dat doet je op je stoel schuiven: mag je lachen met een dictatuur? Met tantes die namen hebben van verboden schoonheidsproducten en modemerken zoals Immortelle, Gabbana of Estée?

Invloed van de wereld, invloed op de wereld

Margaret Atwood zelf wilde na 35 (!) jaar een vervolg schrijven op “Het verhaal van de dienstmaagd” omdat lezers “maar bleven vragen wat er na het einde van die roman gebeurde”. In haar nawoord verduidelijkt ze:

… die antwoorden veranderden naarmate de maatschappij zelf veranderde, en mogelijkheden werkelijkheid werden.

Toen “Het verhaal van de dienstmaagd” verscheen noemde de schrijfster dat geen toekomstroman. Alles wat er in werd beschreven, was ergens ter wereld, ooit in de geschiedenis al eens gebeurd. Vrouwen het recht op onderwijs ontzeggen, hen reduceren tot baren, hen verplichten zich van top tot teen te bedekken, hen naar strafkampen sturen, hen verminken, uitverkoren baby’s kweken als de nazi’s, baby’s stelen van opposanten zoals de Argentijnse junta deed …

Alles is ooit, ergens al eens gebeurd

Hetzelfde geldt voor “De testamenten”. Mensen worden samengedreven in een stadion, dat een openluchtgevangenis wordt (Chili, Rwanda…), vluchtelingen worden door een smokkelaar in een bootje gezet met te weinig brandstof … (elke dag op weg naar Europa).

Dat is de invloed van de wereld op Atwoods boeken, die op hun beurt ook invloed hebben op de wereld. Miljoenen mensen lezen ze, miljoenen mensen hebben de tv-serie gezien. Je hoeft je niet in een rood gewaad te hullen om te beseffen, net als dienstmaagd Offred, dat geen enkel recht vanzelfsprekend is, dat niets verworven is, dat een veilige, eerlijke wereld ontzettend snel kan kantelen. Een boodschap van formaat, een oproep om bewust en wakker te blijven. Maar laat dat het leesplezier van “De testamenten” niet vergallen.

  • “Het verhaal van de dienstmaagd” werd al eens verfilmd in 1990 door Volker Schlöndorff met een scenario van de Britse toneelauteur Harold Pinter. De roman werd ook een opera en een graphic novel.
  • De inkt van de “The testaments” is nog niet droog of het vervolg wordt ook voor televisie bewerkt, hebben streamingdienst Hulu en filmmaatschappij MGM al laten weten. De tv-serie “The handmaid’s tale” kaapte veel prijzen weg. Reeks 3 is volgend voorjaar te zien op Canvas.
  • Van de Engelse editie van het boek “The handmaid’s tale” zijn wereldwijd acht miljoen exemplaren verkocht.
  • “The testaments” staat op de shortlist van zes boeken voor de Bookerprijs, de belangrijkste letterenprijs in het Engels. De jury heeft de drukproef gelezen, want het boek ligt pas nu in de winkel. Op 14 oktober weten we wie wint.
  • Margaret Atwood won die Bookerprijs al eerder, niet voor haar bekendste roman “Het verhaal van de dienstmaagd”, maar wel voor “De blinde huurmoordenaar” uit 2000. De Canadese Atwood wordt binnenkort 80; ze schreef in haar lange carrière al tientallen romans, korte verhalen en dichtbundels. 
  • De schrijfster staat al jaren op het lijstje kandidaten voor de Nobelprijs Literatuur. Toen de Brits-Japanse schrijver Kazuo Ishiguro de hoogste prijs kreeg in 2017, verontschuldigde hij zich bij Margaret Atwood; hij vond dat zij de Nobel had verdiend. Misschien in oktober?
  • Sinds de tv-serie drong “The handmaid’s tale” door in alle geledingen van de popcultuur. Katy Perry droeg een dienstmaagdkostuum op de MTV Awards; internetfenomeen Kylie Jenner gaf zelfs een societyfeestje in het thema, maar dat kwam haar op veel kritiek te staan.
  • Waar komt dat kostuum vandaan?  Voor de witte kappen vond Atwood inspiratie in de verpakking van schuurpoeder “Old Dutch Cleanser”, een herinnering uit haar kindertijd die haar angst inboezemde. 

Lees dit artikel ook op vrtnws.be.

“Literaire rockster” Margaret Atwood: “Amerika verdedigt de vrijheid van het individu, maar niet van de vrouw”

De Canadese schrijfster Margaret Atwood hekelt het Amerika van Donald Trump bij de lancering van haar roman “The testaments”, het langverwachte vervolg op “The handmaid’s tale”.

Ze is bijna 80, de kleine, frêle, grijze Margaret Atwood, maar ze stapt wel rond op sneakers en voor de geboorte van “The testaments” lakte ze haar nagels felgroen, net als de cover van het boek. In de British Library werd ze een “literaire rockstar” genoemd, maar dat lacht ze weg. “Ik ben nog niet aan een overdosis gestorven.”

Waarom een vervolg op “The handmaid’s tale?” Omdat lezers erom vroegen, en omdat Amerika opschuift in de richting van Gilead.

Tijdens een internationale persconferentie haalt ze hard uit naar het Amerika van Donald Trump, dat volgens haar steeds meer op “Gilead” begint te lijken, de brutale religieuze dictatuur die ze portretteert zowel in “The handmaid’s tale” als in het vervolg “The testaments”.

Amerika staat erom bekend individuele vrijheid hoog in het vaandel te voeren, maar vergeet de vrijheid van vrouwen.

In verschillende Amerikaanse staten wordt getornd aan de rechten van vrouwen, bijvoorbeeld het recht op abortus. “Sommige maatregelen zijn bijna zo erg als in Gilead,” volgens de schrijfster. “Dingen uit het boek zijn ontsnapt in de echte wereld. Daar heb je als schrijver geen controle op. Maar het zou niet gebeuren in een wereld waar vrouwen beslissen over hun eigen lichaam.” 

Atwood haalt er de geschiedenis bij. Tijdens de Koude Oorlog waren de VS het democratische, vrijheidslievende alternatief. Na de val van de Berlijnse muur was de burger er gerust in, “want in de jaren negentig gingen we met z’n allen winkelen.” Maar de VS lieten sindsdien hun schaduwzijde zien, met als resultaat de verkiezingen van 2016 die Donald Trump aan de macht brachten. Geen wonder dat er betoogd werd in het kostuum van de “handmaids”, met een rode mantel en een witte kap.

Betogen in een “handmaid”-jurk wérkt: iedereen ziet je, niemand kan je iets maken. Je stoort niet, je bent zedig gekleed: geen blote schouder te zien.

De auteur deed onderzoek naar macht in dictaturen, want zoals ze al vaak zei: alles wat ik schrijf is ergens, ooit al eens toegepast of gebeurd. 
“Hoe komen mensen aan de macht, wat doen ze ermee, hoe rechtvaardigen ze wat ze doen?” Vandaaruit verkent ze hoe er barsten komen in zulke systemen. Want “elke utopie  – een verbeelde samenleving beter dan de huidige – bevat een stukje dystopie – een verbeelde wereld die slechter is. En omgekeerd.”

“Regimes kunnen hun beloften niet waarmaken; machthebbers staan elkaar naar het leven en er komen zuiveringen; misschien is er een aanval van buitenaf of komt er een nieuwe generatie op.” Al die elementen verwerkt Margaret Atwood in haar nieuwe roman.

Schrijven is altijd een daad van hoop

“De testamenten” zijn letterlijk de getuigenissen van drie vrouwen: een tiener geboren in Gilead, een in buurland Canada en een oudere machtsfiguur, tante Lydia. In Gilead zijn pen en papier taboe. “Schrijven is altijd een daad van hoop,” besluit Margaret Atwood, “want het veronderstelt een lezer.”

Met zachte stem en zonder bril leest ze voor wat tante Lydia, een van de hoofdrollen in “De testamenten” neerschreef:

“Alleen dode mensen mogen een standbeeld, maar ik heb er een gekregen terwijl ik nog leef.”

In de Londense boekhandels liggen de exemplaren van “The testaments” hoog opgetast, dit keer met een groene dienstmaagd op de cover. “Dit boek zal debat losweken en dat is goed,” zegt Sam, verkoper bij Hatchard’s, “Booksellers since 1797”. Het mag ook eens over iets anders dan de brexit gaan.

Lees dit artikel ook op vrtnws.be.

“Laten we een stille revolutie ontketenen”

“Ma cure de silence” van de Franse Kankyo Tannier is net vertaald in het Nederlands met als titel “De kracht van de stilte”. Kristien Bonneure had een gesprek met haar.

Tannier Auteursfoto

“Mijn leven? Ik loop, ik eet, ik slaap, ik kijk naar de lucht, ik adem, ik aai mijn katten, ik mediteer, ik zing…” Het antwoord typeert Kankyo Tannier, een zonnige verschijning met heldere blik, een klaterende lach, kaalgeschoren hoofd en lange pij. Ze is zenboeddhistische non, zangtherapeute, paardenverzorgster. Ze studeerde af in de rechten, werkte als journaliste en na enkele bezoeken aan zenkloosters streek ze uiteindelijk neer in de Elzas, in het klooster Ryumonji bij meester Olivier Reigen Wang-Genh, waar ze 16 jaar verbleef. Nu woont ze in een cabane in het bos, vlakbij het klooster. Daar heeft ze tijd om zich aan het schrijven te wijden.

Tannier noemt zichzelf een non 2.0 want ze deelt haar ideeën via sociale media. www.dailyzen.fr vat goed samen waar ze mee bezig is: een dagelijkse ervaring delen, geworteld in huiselijkheid, maar met de blik op verte. Haar eerste boek “De kracht van de stilte” is een diepzinnig maar tegelijk lichtvoetig boek, met Franse schwung, humor en zelfrelativering geschreven. Veel inzichten en suggesties zijn ook al elders geopperd, maar Kankyo Tannier pakt het verfrissend aan.

Die mensen die de radio uitzetten als ze in de auto stappen… ze zijn vermoedelijk de heiligen van de eenentwintigste eeuw!

Eén van de belangrijkste adviezen die Kankyo Tannier geeft is die van de digitale retraite: voor kortere of langere tijd alle schermen uit, geen radio, geen tv, geen telefoon, geen computer. Over de weldadige effecten daarvan is ook een ander recent boekje uiterst interessant: “Kleine filosofie van de digitale onthouding” van de Nederlandse filosoof Hans Schnitzler. Het is de (zeer wijsgerige) evaluatie van een experiment met zijn studenten om een week lang te “ontkoppelen”. Afgezien van die ene studente die een feestje liet schieten, omdat ze niet wist wie er zouden zijn en wanneer het begon, waren alle digitale geheelonthouders lovend. “Ik heb het gevoel dat ik meer leef, ik bepaal nu echt zelf wat ik wil doen”.  Een andere kreeg meer overzicht over de structuur van de dag en zijn eigen verantwoordelijkheid daarin. “Ik voelde mezelf slimmer, kon beter nadenken”.

“In het hart van de vulkaan gaan staan”

Terug naar Kankyo Tannier. De leegte boezemt angst in, geeft ze toe; mensen vullen dat gapende gat het liefst op. Terwijl het zo belangrijk is om alleen te leren zijn.

Een zelfgekozen eenzaamheid, een comfortabele halve draai naar binnen, waaraan je je kunt laven voordat je de wereld weer ingaat.

Wat Tannier over meditatie schrijft, doet sterk denken aan “Leer ons stil te zitten” van Tim Parks. Parks oefende veel geduld; Tannier reikt manieren aan om actief in te grijpen in de menselijke geest. Niet eenvoudig…

In het hart van de vulkaan gaan staan en daar onze angsten te laten smelten. Dat is de weg van de ridder die moed en vastberadenheid vereist. Maar het is ook de weg van de verzoening, van de wapenstilstand, van de acceptatie van alles wat ons vormt, zowel het ‘goede’ als het ‘kwade’.

En wat kan ze fraai formuleren:

Tussen woorden, tussen bekende beelden, tussen vertrouwde gevoelens bestaat een parallel universum, een absolute en weldadige kalmte, waarvan de toegang angstvallig wordt bewaakt door de schildwachten van de concentratie en het volle bewustzijn.

“De stilte hervinden, dat is proeven van verveling”

En toen ontmoetten we elkaar, tussen de duizenden boeken in de Franstalige Brusselse boekhandel Filigranes. We spraken over Silence for Peace en over onze overleden vaders. Een neerslag van het gesprek:

Ik zal de vraag nog maar eens stellen, mevrouw Tannier: wat doet u in het leven?

Ha! Die vraag stellen mensen me vaak, en ik geef er graag een “geometrisch-variabel” antwoord op! Ik doe verschillende dingen. In de eerste plaats verspreid en promoot ik de zenboeddhistische meditatietechniek – en veel stilte-  maar ik ben ook zanglerares en hypnotherapeute. Maar wat ik écht doe in het leven? Ik wandel, ‘je goûte l’air du temps’, ik streel mijn katten, ik luister naar de geluiden van het bos.

Maar u houdt wel van praten?

Ja, ik ben een babbelaar. Als ik in gezelschap ben, hou ik van praten – ook van luisteren- maar ik ben ook vaak alleen, in de stad of in de natuur. Ik wandel graag in m’n eentje. Ik hou van het alleen zijn.

Laten we maar de koe bij de horens vatten en de moeilijkste vraag stellen. Wat is stilte? Er zijn zoveel definities, wat is de uwe?

Ok, dit is de mijne: de stilte is die stille, poëtische, magische ruimte die we allemaal in onszelf hebben, die we kunnen bereiken als we stilstaan en als we leren om de gedachten te laten voorbijgaan. Achter dat lawaai van de gedachten, van de wereld, is er …  die waarlijk heerlijke ruimte.

Het heeft dus niets te maken met het lawaai rond ons, met de decibels van de stad?

Nee, want de stilte zit achter het geluid, ze komt voort uit liefhebben. We hebben het vaak over meditatie, die een waarheid zoekt voordat er woorden zijn; precies zo kun je de stilte zoeken voor er geluiden zijn. Het kan best luid zijn rond ons, maar daarachter, of liever ervoor is er iets anders.

Dus hebt u geen fysieke stilte nodig?

Nee, het idee is om je innerlijke stilte te herontdekken. Dat is de sleutel.

Het woordenboek zegt: stilte is de afwezigheid van geluid. Dat vindt u te beperkt?

Ja, en bovendien: als je de uiterlijke stilte zoekt als voorwaarde voor je welbevinden, dan zoek je de heilige graal! Natuurlijk is het prettiger om ergens te zijn waar je de wind in de bomen hoort en de vogels, maar zelfs in de stad zijn er plaatsen die relatief stil zijn. Als je echt leert luisteren, dan hoor je dat er tussen de geluiden ruimte zit, die ons toelaat om ons te verbinden met een ‘andere’ stilte.

Mensen schrikken terug voor stilte, hoe verklaart u dat?

Een groot probleem en een belangrijke kwestie! Ik denk dat we onze kinderen niet aanleren om zichzelf te leren kennen op emotioneel vlak. Als je dan plotseling de stilte ingaat, is het eerste wat je tegenkomt jezelf! Met alle “geslaagde” emoties, maar ook met allerlei moeilijkheden. Wat de westerse maatschappij ons leert, is dan meteen weg te vluchten van onszelf, weg te vluchten in activiteit en lawaai. De omgekeerde beweging maken vergt een zekere emotionele opvoeding.

Hoe vullen we de leegte dan op?

Consumeren en verstrooien: in dat soort samenleving leven we nu, denk ik. Alsof mensen kinderen zijn, die je altijd maar moet verstrooien, met nieuwe spelletjes en bezigheden. Opdat ze zich zeker niet zouden vervelen. De stilte hervinden, dat is net proeven van verveling! Laat de tijd rustig voorbijglijden. Daar leeft een mens langer van (lacht).

De stille vreugde van uit het raam kijken, zoals u schrijft in uw boek.

Dat heb ik ervaren in India, tijdens een lange, spirituele retraite, wekenlang, met enkel dat raam om naar buiten te kijken. Maar het kan ook veel korter. Gewoon stoppen. De tijd nemen om te stoppen en te proeven van de stilte.

Uw boek heet in het Frans “Ma cure de silence”, letterlijk “Mijn stiltekuur”. Curer, dat is genezen. Van welke ziekte moet de stilte ons genezen?

Met “kuur” wilde ik gewoon een zekere duur suggereren. De ziekte, dat is de verstrooiing, de afleiding waar ik het net over had. De energie die ons altijd weer uit onszelf haalt. Met een stiltekuur van een weekend, of zelfs een dag kunnen we opnieuw leren om … de telefoon uit te schakelen. Grote ‘challenge’, hé?

Die digitale detox, alle schermen uitschakelen, dat lijkt me steeds moeilijker te worden?

Ik vind het vreemd. De voorbije dagen was ik in Spanje en Catalonië en praatte ik met veel journalisten. Tien jaar geleden bestonden de sociale media niet. Twintig jaar geleden was er geen internet. En nu zijn we verslaafd aan zaken die de macht hebben om onze aandacht vast te houden! Het is een echte uitdaging om daar niet van afhankelijk te worden; om er gebruik van te maken als we ze nodig hebben – of zin-  maar ook om ze te kunnen uitschakelen. Dat kan geleidelijk gebeuren. In de spiritualiteit zijn die inspanningen lonend die we lang kunnen volhouden. Jezelf forceren is jezelf geweld aandoen. Ik raad iedereen aan om je digitale toestellen een paar keer per dag uit te zetten. Om te kunnen ademen. Om niet met allerlei draadjes aan andere plekken vast te hangen.

En dat dan op te drijven, van minuten naar uren, naar dagen, naar een week?

Ja, of er slim mee omgaan. Mijn telefoon staat aan, maar ik kijk niet alle vijf minuten. We moeten  al die toestellen anders gebruiken. Op een bewuste manier. Sociale media en internet maken deel uit van ons leven, dat is allemaal interessant, maar we moeten een nieuwe manier vinden om er mee om te gaan.

Maar u schrijft toch blogs op het internet?

Jawel, ik gebruik het internet, ik zit op Facebook en euh … zelfs een beetje op Twitter (lacht). Maar als ik iets post, dan ga ik niet de hele dag zitten kijken hoeveel likes en commentaren er zijn. Ik gebruik de nieuwe media als kanalen om informatie te verspreiden. En als ik vrede heb met mijn emoties, heb ik geen behoefte aan het zoeken naar antwoorden. Ik blijf bij mezelf, in mijn lichaam.

Rustig bij jezelf blijven, dat is moeilijk. U schrijft vele bladzijden over die innerlijke monoloog, dat inwendige stemmetje dat niet ophoudt met praten…

Dàt is de grote vraag. Het kan een stemmetje zijn, of beelden, of gedachten, fysieke gewaarwordingen, emoties. De belangrijkste techniek is om je ervan bewust te worden. Helaas leven de meeste mensen meestal als robots, gehypnotiseerd door de wereld en de dingen. De gedachten komen op, mensen volgen gewoon wat er opkomt in hun hoofd. Dat is toch eigenlijk verrassend en verontrustend!  Alle oefeningen in meditatie en spiritualiteit zeggen hetzelfde: wees je opnieuw bewust van je gedachten, en beslis daarna of je die wil volgen of niet. Dat vergt veel oefening. Complex is het niet, maar het vergt training, geregelde inspanning. Inspanning… Een woord dat uit de mode is…

Oefenen, herhalen, je concentreren, rituelen uitvoeren, helpt dat?

Het idee is dat je echt anders wil gaan leven, niet meer als een robot zoals ik zei. En om de oude denkpatronen te veranderen heb je inderdaad rituelen nodig, veel nieuwe rituelen. Dat is trouwens gemakkelijker in groep. Ik geef mensen vaak de raad aan om aan te sluiten bij een meditatiegroep, om te oefenen.

U legt vaak de nadruk op het lichaam, het fysieke, de oren, de ogen ook. Waarom is dat belangrijk als we over stilte praten?

Het lichaam, dat is het huidige moment. Daar staat een gelijkheidsteken tussen. Maar meestal zijn we met ons lichaam ergens op een plek, terwijl onze geest elders is: aan het voorspellen wat er gaat komen, aan het herinneren, aan het verzinnen. Onze geest zit buiten het lichaam, en het is belangrijk om te leren die geest weer naar binnen te krijgen. En meteen in het moment te stappen.

Dat is ook iets wat dieren u leren? U schrijft liefdevol over paarden, over katten.

Ja, ik heb grote spirituele meesters vlakbij me. Ik heb het geluk naast het klooster en vlak bij een bos te wonen. Met paarden, katten, kraaien, en al die kleine insectjes. Ik houd ervan om doodstil te zitten en hen te observeren. En van hen op te steken hoe je spontaan en instinctief kunt zijn. Verbonden te zijn met het weer, de wind, de maan. Dieren zijn grote leermeesters.

Is uw zoektocht naar stilte iets puur persoonlijks, of zit daar ook een maatschappelijke kant aan?

Voor mij gaat het veel verder dan persoonlijk welbevinden! Als je innerlijke stilte vindt, en die daarna meeneemt naar andere plaatsen, dan maak je de wereld vredevoller, dan verbind je je met alles, met de bomen en alle andere dingen en mensen. Het doel is echt een innerlijke revolutie, een revolutie van de stilte.

Is er zo’n stille beweging aan de gang, met veel mensen samen?

Dat denk ik wel. Ik voel het, ik heb de indruk – zeker met het internet, als ik dat allemaal observeer- dat er een soort bewustwording aan de gang is, dat er iets moet veranderen aan de manier van leven zoals we die kennen sinds pakweg ’45. Het hyperconsumentisme, al die afleidingen… Mensen verlangen naar iets anders. Iets eenvoudigers. Terug naar de natuur. Dat zal nog toenemen. Ik ben daar nogal optimistisch over.

We zitten hier tussen de vele boeken over persoonlijke ontwikkeling, geestelijk welbevinden, noem maar op… Dreigt het gevaar niet dat stilte ook commercie wordt? Dure retraites voor de rijken enzo?

Ja en nee. Als de commercie er op springt, dan zal ze er wel brood in zien, zeker. Maar het stoort me niet echt, als de goede boodschap maar verspreid raakt… Kijk naar het veganisme. Ik ben veganist, en dat is blijkbaar in de mode. Dat maakt me blij, want het is goed voor de dieren.  Waarom niet?

Uw boek wordt vertaald in twaalf talen, Spaans, Italiaans, Engels, Duits, Nederlands, Portugees… u hebt een gevoelige snaar geraakt?

Ja, ik was echt verwonderd. En heel tevreden. Ik denk dat het grote publiek zin heeft om de spiritualiteit te ontdekken. En mijn boek is nogal humoristisch en vreugdevol geschreven. Het is  spiritualiteit voor het dagelijks leven, niet streng of zwaarwichtig. Ik denk dat dat de lezer aanspreekt.

Het is ook erg toepasbaar in het dagelijks leven. Wat zijn uw belangrijkste tips?

Ik heb veel praktische oefeningen in het boek opgenomen. Neem nu je oren. Je kunt naar de stilte luisteren. (….) Misschien is dit niet erg radiofonisch, maar je kunt je verbinden met de geluiden die er nu zijn (…) verre geluiden, dichte geluiden (…), diepe geluiden, hoge geluiden, (… gsm rinkelt… ), een beltoon (lacht). Dat allemaal beluisteren is een manier om je opnieuw te ‘centeren’ in je lichaam. Voilà, een snelle methode die je doorheen de dag kunt toepassen.

U schrijft ook over een andere manier van kijken. Wat hebben ogen te maken met stilte?

De ogen werken vaak instinctief, een restant van toen we dieren waren. Ogen zijn naar buiten gericht, bespieden wat er rondom gebeurt. Maar de beweging van de ogen creëert gedachten, en dat resulteert soms in een hyperactief brein. Wat je kunt doen als je af en toe door de stad loopt, is je ogen en je geest kalmeren door een paar minuten als stappend naar beneden, naar de grond  te kijken. Een bel creëren rond jezelf, jezelf ‘centeren’ alweer. Op die manier kun je je weer aanwezig voelen, in het moment, in je lichaam.

En proberen niet te vallen!

Welnee, er ontwikkelt zich een ander gevoel, je zal niet zo snel tegen anderen aanlopen (lacht)!

 

Kankyo Tannier, “De kracht van stilte” is uitgegeven bij Xander, 2017, 222 p.

Hans Schnitzler, “Kleine filosofie van de digitale onthouding” is uitgegeven bij De Bezige Bij, 2017, 128 p.

 

Lees deze tekst ook op www.waerbeke.be

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet plannen

https://www.gezondthuis.be/artikel/een-periode-van-ziekte-samen-kunnen-dragen-maakt-een-enorm-verschil

“Een periode van ziekte samen kunnen dragen, maakt een enorm verschil.”

Vorig jaar verdween Kristien Bonneure noodgedwongen een tijdlang van de werkvloer wegens borstkanker. Ondertussen kan je de vaste radiostem opnieuw elke zaterdagochtend horen in het programma ‘Bonus’ op Radio 1.

“Goh, om te beginnen is er nog de nasleep van vorig jaar. Ik ben dertien maanden in ziekteverlof geweest voor een kankerbehandeling en die is natuurlijk niet afgelopen na de laatste bestraling. De revalidatie is net afgelopen, maar ik zit nog in een langdurig traject van lymfedrainage. En dat is ongetwijfeld hetgene waar ik het meest zichtbaar mee bezig ben.

Maar toch ook wel sterker dan voorheen let ik op voeding en beweging, iets wat er ook werd ingepeperd door mijn oncoloog. Ik probeer veel te wandelen, doe weer aan yoga en mijn voedingspatroon is fel veranderd. Veel fruit, veel groenten, weinig vlees, minder alcohol. Voor de rest werk ik nog altijd deeltijds en dat wil ik nog een poosje zo houden. Ik voel dat mijn draagkracht minder is dan voorheen en dat moet ik echt wel bewaken. Ik heb gelukkig een fijne plek gevonden op de nieuwsdienst waar ik drie à vier dagen per week kan werken. Die dagen lukt het me om te werken zoals vroeger, maar de overige dagen moet ik het rustig aan doen.”

Hoe ben je met de diagnose omgegaan?

“Als ik er nu op terugkijk? Flink, vind ik van mezelf (lacht). Niet overdreven strijdlustig, want daar hou ik niet zo van. Met zo’n overweldigende diagnose en zo’n lange behandeling moet je je vooral staande proberen te houden. Bij momenten was het zeer zwaar, maar ik geloof oprecht dat je niet te veel energie moet verkwisten door je te verzetten tegen iets waar je je niet tegen kan verzetten. Het is er, dus ‘deal with it’. En dan is de kwestie hoe je ermee omgaat. Ik heb mensen in de wachtkamer gezien die agressief werden, dat is ook een manier om ermee om te gaan. Ik heb de zachtere weg gekozen en het is me redelijk goed gelukt om toch niet mentaal ten onder te gaan.

Maar het was zwaar: een half jaar chemo, dan een zware borstoperatie waarbij ook alle lymfeklieren werden verwijderd en dan nog bestralingen. Het was dus echt de menu complet (lacht). Maar ik ben bijzonder blij met de steun in het ziekenhuis, medisch maar ook sociaal.

En verder heb ik het geluk een heel fijn gezin te hebben en een hoop buren en vrienden die echt wel in de bres gesprongen zijn, niet met grote woorden, maar echt met concrete dingen, zoals een pot soep of een zelfgebakken brood bijvoorbeeld. Zoiets samen kunnen dragen, maakt een enorm verschil. En daar ben ik heel dankbaar voor.”

En je hebt in die periode ook een beroep gedaan op het Wit-Gele Kruis?

“Klopt. Eerst tijdens de chemoperiode voor de toediening van een bepaalde combinatie van producten om de kwaliteit van mijn bloed wat op te krikken. De verpleegkundigen kwamen thuis injecties toedienen na de chemokuur. De tweede keer was na mijn operatie. Toen was het een hele poos dagelijks. Ik had een hele lange wonde die elke dag goed verzorgd moest worden. En nu komt er nog om de drie maanden iemand om mijn poortkatheter te spoelen. Ik ben erg blij dat ik daarvoor niet opnieuw naar het ziekenhuis hoef. Ik sta er echt van te kijken hoe vlot en snel het werkt.”

“Ja, die chemo, daar kan je natuurlijk niet onderuit. Die is weloverwogen en afgemeten. Een week overslaan was geen optie. Ik vond dat in zekere zin geruststellend: je stapt op een trein en die rijdt door. Op basis van de kwaliteit van je bloed wordt de dosering aangepast. Je zit in een heel strak keurslijf waar je je niet aan kan onttrekken. Op dat moment ben je therapietrouw, omdat je in een noodzakelijk traject zit. Ook alle begeleidende medicijnen waren strikt noodzakelijk, het waren allemaal middelen om de vervelende effecten van de chemo wat te verzachten.

Na mijn behandeling ben ik in een revalidatieprogramma gestapt van 12 weken intensieve sport. De eerste keer was ik al bekaf voor de opwarming voorbij was (lacht). Dat is natuurlijk ook een vorm van therapietrouw, want niemand heeft me daartoe verplicht. En ik ben er beter van geworden. Gelukkig moet ik geen hormoonremmers nemen, omdat mijn kanker niet hormoongevoelig was, daar ben ik erg blij om. Maar qua therapietrouw wordt er van kankerpatiënten wel wat verwacht. Het zijn langdurige behandelingen met veel neveneffecten en nawerkingen, dus je moet het zien vol te houden.”

Wat zijn jouw professionele plannen nog?

“Ik ben heel blij met waar ik nu sta, met mijn programma op zaterdagochtend tussen 7 en 9 uur. Het is een programma dat ietsje verder van de waan van de dag staat, iets dieper graaft en veel oog heeft voor sociale, culturele, wetenschappelijke en gezondheidsgerelateerde thema’s. Ik ben tevreden met de plek waar ik nu ben en echt veel verder vooruit kijk ik niet. Dat is nog een beetje een erfenis van ziek te zijn geweest: ik weiger te plannen.”

Gezond Thuis, blad van het Wit-Gele Kruis